Made in Bangladesh
Bangladesh is ver weg, hemelsbreed zo’n 7700 kilometer van Nederland vandaan. Maar via labels in kleding komt het land dichtbij. De ingestorte textielfabrieken bij de hoofdstad Dhaka, de 610 doden –en gevreesd wordt dat het er nog veel meer zullen zijn– maken dat ”Made in Bangladesh” de westerse consument nu ook figuurlijk op de nek zit.
Het waren de generatoren, zei Main Uddin Khandaker, hoofd van een onderzoekersteam van de Bengalese regering, eind vorige week. Vier generatoren die niet op het dak hadden mogen staan, werden gestart na een stroomuitval, en de trillingen, samen met die van duizenden naaimachines, zorgden voor het instorten van Rana Plaza (vlak bij Dhaka, de Bengalese hoofdstad).
In het gebouw waren drie kledingfabrieken ondergebracht. Tot nu toe zijn zeker 610 doden geborgen. De vermoedelijk laatste overlevende kwam vorige week zondag om bij een brand die uitbrak in de puinhopen. Er waren beelden te zien van huilende reddingswerkers, die tien uur lang hadden geprobeerd de vrouw onder het puin vandaan te krijgen.
De ramp is het derde grote fabrieksongeluk in Bangladesh in vijf maanden, en het is er een in een lange lijst. Jef van Hecken, die voor Wereldsolidariteit in Dhaka werkt, schreef in de Belgische krant De Standaard van 26 april: „Ik deel de kwaadheid van de lokale mensen. Ik voel onmacht en opstandigheid. Worden hier dan nooit lessen uit getrokken? Er zijn te veel gelijkenissen met soortgelijke rampen in 2005 (Spectrum), 2006 (Tejgaon), 2010 (Begunbari) en 2012 (Tazreen).”
Bengalezen zijn kwaad; hun minister van Financiën zei vrijdag dat hij dacht dat het ongeluk niet „heel ernstige” gevolgen zou hebben voor de kledingindustrie; media schrijven kritische kolommen vol; de EU spreekt over handelsbeperkingen en vijf westerse kledingketens gaan compensatie betalen voor de slachtoffers. Zoals het Ierse Primark, dat ook in Nederland winkels heeft en op zijn website een fraaie verklaring heeft staan over ethisch werken en handelen. Terwijl die verklaring daar prijkte, dwong een Bengalese baas zijn werknemers om aan het werk te gaan in Rhana Plaza, ook al was het gebouw de dag ervoor afgekeurd vanwege scheuren in de muren. „Er stonden zelfs opzichters met stokken om ze binnen te dwingen”, zegt Jef Van Hecken. En toen stortte het gebouw in.
Hoe kan het zo misgaan in fabrieken in Bangladesh?
Op Rana Plaza –acht verdiepingen– zouden illegaal drie verdiepingen zijn bijgebouwd, waardoor de constructie in wankel evenwicht raakte. Er is wel wet- en regelgeving in Bangladesh, maar die wordt niet nageleefd, zeggen Christa de Bruin van Schone Kleren Campagne en Bart Bruggeman van CNV Internationaal. De Bruin: „Veel fabrieken zijn onveilig, met slechte elektrische bedrading bijvoorbeeld, en geblokkeerde nooduitgangen. Inspecties van bedrijven kloppen niet, zijn niet transparant.” Bruggeman: „Officieel is alles keurig geregeld, zoals bij ons, maar omdat het toezicht faalt kan het gebeuren dat er tekeningen zijn voor een gebouw van vijf verdiepingen, maar dat er acht staan. Van een Bengalees hoorde ik dat het Rana Plaza als een harmonica in elkaar is gestort, verdieping op verdieping.”
Voor zijn werk was vakbondsman Bruggeman acht keer in Bangladesh. Hij zag er massa’s mensen in bedompte, stoffige ruimtes van textielfabrieken. „Hoe bang ze ook zijn –en er zullen er velen bang zijn nu, er zijn veel meer onveilige gebouwen– ze gaan aan het werk. Anders vliegen ze eruit. Ze zijn blij dat ze een baan hebben. Geen baan betekent armoede.”
Wie kan wat doen? Er worden veel partijen genoemd die verandering zouden kunnen bewerkstelligen. Waar begint de oplossing?
Bruggeman: „De eerste verantwoordelijkheid ligt gewoon bij de werkgever daarginds, plus bij de eigenaar van het gebouw. Maar vervolgens houdt onze verantwoordelijkheid niet op.” Via CNV Internationaal helpen mensen als Bruggeman Bengalezen om betere arbeidsomstandigheden te realiseren. Zo geven ze voorlichting over arbeidsvoorwaarden, op seminars bijvoorbeeld. „Vorig jaar was ik in een fabriek waar ik vier, vijf jaar geleden ook ben geweest. De directeur leidde mij trots rond. Het bedrijf zag er een stuk opgeruimder uit; werknemers droegen mondkapjes. Ze lieten me hun eerste cao-boekje zien. In sommige gevallen is er best vooruitgang te zien. Maar een ramp als deze vestigt de aandacht op wat er allemaal nog mis is, en er kan zeker nog heel wat beter. Het aantal textielbedrijven is enorm in Bangladesh.”
In Bangladesh zijn de lonen laag, wat betekent dat westerse kledingmerken er goedkoop hun producten kunnen laten maken. Dat doen ze ook, waardoor zij hun handen niet kunnen wassen in onschuld als hun collectie onder erbarmelijke omstandigheden wordt gemaakt. Zeker niet als ze de druk op prijzen opvoeren, in een markt waar de concurrentie moordend is. In de Bengaalse krant The Daily Star klaagde een grote exporteur onlangs: „Een T-shirt dat drie jaar gelden nog voor 5 dollar werd verkocht, brengt nu maar 3,5 tot 4 dollar op.” Volgens de voorzitter van de Bengaalse Garment Manufacturers and Exporters Association leidt die druk tot slechtere arbeidsomstandigheden.
De Bruin van de Schone Kleren Campagne hoopt dat alle kledingmerken die zakendoen in Bangladesh nu „eindelijk” hun handtekening zetten onder het Bangladesh Fire and Building Safety Agreement. Dat is een internationale overeenkomst die samen met Bengaalse en internationale vakbonden en ngo’s is ontwikkeld. Onderdeel van de overeenkomst zijn afspraken over onafhankelijke fabrieksinspecties, verplichte doorvoering van verbeteringen bij gebreken aan de gebouwen en herziening van bestaande wetgeving en veiligheidsregulering. Vorig jaar tekenden PVH Corp (eigenaar van Calvin Klein en Tommy Hilfiger) en de Duitse retailer Tchibo. „De verschillen in een fabriek waar spullen voor Tommy Hilfiger worden gemaakt zíé je”, bevestigt Bruggeman.
De Europese Unie –grootste handelspartner van Bangladesh– overweegt de invoerrechten te verhogen als de werkomstandigheden in het land niet snel verbeteren. Beleid is nu dat ontwikkelingslanden, zoals Bangladesh, minder invoerrechten betalen. Zowel De Bruin als Bruggeman is niet enthousiast over dat plan, vooral omdat het wel een jaar kan duren voor zo’n beslissing erdoor is: 27 landen moeten instemmen. „Intussen vallen er doden.” Als stok achter de deur kan het wel helpen, vindt De Bruin, maar Bruggeman vindt de maatregel meer een boomstam die dwars door de deur heengaat. Er ligt „een keurige overeenkomst” (het Bangladesh Fire and Building Safety Agreement), die hoeft alleen maar uitgevoerd en gecontroleerd te worden, stelt Bruggeman. Dat hoeft niet zo lang te duren.
En wat kan de consument hier nu helemaal aan doen?
Niemand ontkomt aan de schuldvraag: want wie wil geen goedkope kleding, wie maakt zich druk om hoe een shirt precies gemaakt is, en wie betaalt er meer als het ook goedkoper kan?
Consumenten kunnen om te beginnen hun stem laten horen. „Misschien zou het helpen als we allemaal massaal onze favoriete kledingwinkels platbellen”, schreef Niels van den Berge, voormalig Tweede Kamerlid voor Groenlinks, vorige week in NRC. En: „Geen kleren kopen is geen optie, maar sociaal verantwoorde merken kopen wel.” Diverse organisaties doen al jaren hun best om inzichtelijk te maken wat verantwoorde kleding is, wat ze via keurmerken duidelijk maken (zoals Fairtrade, Max Havelaar, EKO, GOTS, Fair Wear Foundation, Made-By).
Bruggeman: „Als bedrijven zich gaan inzetten voor betere arbeidsomstandigheden, heeft dat consequenties, ook voor consumenten. Een shirtje van Hello Kitty van zeg, 6, 7 euro, wordt dan 9 euro. Klanten zullen wat meer moeten gaan betalen.”
Stelling: Het komt allemaal omdat wij goedkope shirts willen
Trendanalist en tekstschrijver Lynsey Dubbeld houdt zich bezig met ontwikkelingen op het gebied van duurzame mode. Eind vorig jaar verscheen haar boek ”Mode voor morgen”, over duurzame kleding in Nederland. In deze krant zei ze onder andere –op de vraag waarom mensen over dit onderwerp zouden moeten nadenken–: „We dragen elke dag kleding, maar we denken doorgaans weinig na over wat erachter zit. De productie gebeurt toch aan de andere kant van de wereld. Intussen lijden mensen, milieu en dieren onder onze consumptie. Wij krijgen elke dag een kans om het beter te doen, socialer te zijn.”
In de berichten over de ingestorte kledingfabriek in Bangladesh wordt regelmatig de bal bij de consument gelegd.
Lynsey Dubbeld reageert op de stelling ”Het komt allemaal omdat wij goedkope shirts willen”: „We zijn de laatste jaren gewend geraakt aan mode voor bodemprijzen. Een T-shirt kost bij een fastfashionwinkel (met goedkope mode in snel wisselende collecties) nauwelijks meer dan een beker Starbucks koffie. Die lage prijzen hangen direct samen met de geringe arbeidskosten in kledingproducerende landen zoals Bangladesh. Gemiddeld vormen arbeidskosten nu 0,5 tot 5 procent van de verkoopprijs van een kledingstuk. De lonen van werknemers in de productiesector zouden in veel gevallen met meer dan 30 procent moeten stijgen om leefbaar te zijn.
Om tragedies zoals in Bangladesh te voorkomen, zijn daarnaast verbeteringen nodig in toezicht op de bouw- en brandveiligheid in de 5000 textielfabrieken in het land. Dat vraagt om miljoeneninvesteringen vanuit het westerse bedrijfsleven. En modemerken die daar serieus werk van maken, zullen moeilijk een paar schoenen voor de prijs van een Mc Donald’s-lunch kunnen blijven leveren.
Is duurzamer dan ook meteen duurder? En is prijzige kleding altijd eerlijk gemaakt? Dat valt te bezien. Een goedkoop kledingstuk dat je na een paar keer dragen weggooit, is uiteindelijk misschien wel duurder dan een must have die jarenlang meegaat. En bij designer labels wordt een aanzienlijk deel van het prijskaartje bepaald door de kosten van reclame en winkels – niet door de investeringen in veilige, gezonde en eerlijke arbeidsomstandigheden.”