Voor koningen
1 Timotheüs 2:4
„God onze Zaligmaker, Welke wil dat alle mensen zallig worden en tot kennis der waarheid komen.”
De apostel bedoelt eenvoudig dat geen enkel volk of stand ter wereld van het heil wordt uitgesloten, omdat God wil dat aan allen zonder uitzondering het Evangelie wordt aangeboden. Die prediking van het Evangelie is levendmakend. Want hij doelt nergens anders op dan om de vorsten en de buitenstaande volken in dit getal in te sluiten. Niet voor niets is er gezegd: „Nu, gij koningen, wees verstandig” (Psalm 2:10). Eveneens, in dezelfde Psalm: „Ik zal volken u tot een erfdeel geven, en tot een bezit de einden der aarde.” Kortom, Paulus heeft willen aangeven dat niet overwogen moest worden hoe de vorsten toen waren, maar hoe God wilde dat ze zijn zouden. Het is echter een plicht der liefde om de zorg en ijver voor het heil van al degenen die God door Zijn roeping omvat op ons te nemen, en daarvan getuigenis te geven door godvruchtige gebeden.
Hij noemt God onze Heiland. Want vanwaar komt voor ons het heil dan uit de genadige goedertierenheid Gods? Maar dezelfde God, Die ons reeds het heil deelachtig heeft gemaakt, zal toch eenmaal ook tot hen Zijn genade kunnen uitstrekken. Hij, Die ons reeds tot Zich heeft getrokken, zal hen met ons kunnen toebrengen. Hij neemt dat aan als een uitgemaakte zaak; omdat het door de godsspraken der profeten zo voorzegd was aangaande alle standen zowel als volken.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Schriftverklaringen”, 1556)