Recht gebed
1 Timotheüs 2: 2, 3
„Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; (…) Want dat is goed en aangenaam voor God, onze Zaligmaker.”
Want dit –bidden voor alle mensen– is goed en aangenaam voor God. Nadat Paulus heeft geleerd dat het nuttig is te bidden voor alle mensen en voor koningen wat hij hun voorschreef, voert hij een nog krachtiger argument aan: dat het God zo behaagt. Want wanneer Zijn wil vaststaat, moet deze voor ons opwegen tegen alle redeneringen. „Goed” vat hij op als recht en wettig. Omdat nu Gods wil de maatstaf is waaraan al onze plichten gemeten moeten worden, bewijst hij daaruit dat het recht is, omdat het God welbehaaglijk is.
Een zeer opmerkenswaardige tekst, waaruit zowel de algemene leer wordt afgeleid dat de ware maatstaf om goed en behoorlijk te handelen eerst is om erop te letten wat God behaagt, en niets anders te ondernemen dan wat Hij goedkeurt. Ook de wet om godvruchtig te bidden wordt vastgesteld, dat wij God, Die ons voorgaat, volgen. Zo moeten ook al onze gebeden zijn geordend naar Zijn wenk en voorschrift. Indien nu deze beweegreden die Paulus aangeeft van kracht was geweest, zouden de gebeden in het pausdom heden ten dage niet vol van zo veel bederf zijn. Want waaruit, bid ik u, zullen zij bewijzen dat zij op Gods bevel tot dode beschermheiligen hun toevlucht zoeken en vervolgens voorbede doen voor de doden? Kortom, hoe zullen zij in heel hun vorm van bidden aantonen dat dit God kan behagen?
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Schriftverklaringen”, 1556)