Religie vooral belangrijk geacht voor privé-leven
Het belang van religie ligt voor Nederlanders in de eerste plaats in de directe privé-sfeer, namelijk ten aanzien van vormgeving van rites bij belangrijke levensmomenten en ten aanzien van de opvoeding van kinderen. Ongeveer 72 procent van de ondervraagden onderkent in dit opzicht het belang van religie. Dat blijkt uit een onderzoek van het kerkelijk onderzoeksinstituut Kaski, dat donderdagmiddag werd gepresenteerd.
Volgens 63 procent heeft religie ook een morele en rituele functie in de samenleving. Men acht religie (enigszins) belangrijk voor het behoud van waarden en normen, voor de vraag hoe we goed met elkaar kunnen samenleven, alsmede bij rampen of nationale feestelijkheden.
Het onderzoek van Kaski betreft drie vragen: Hoe beoordeelt Nederland het maatschappelijk belang van godsdienst en levensbeschouwing? Hoe beoordeelt Nederland de positie van de kerken? Is er grond voor een nieuwe verhouding tussen overheid en kerken?
Kaski verrichtte een representatieve steekproef onder 300 Nederlanders die telefonisch werd benaderd met deze vragen. De steekproef maakt deel uit van een breder onderzoek naar sociaal vertrouwen en de waardering van religie, waarbij Nederland en Duitsland met elkaar worden vergeleken. Vervolgens werden dertien interviews gehouden met personen uit kerk, overheid, samenleving en wetenschap, zoals drs. W. J. Deetman, burgemeester van Den Haag, prof. dr. C. J. Klop, bijzonder hoogleraar politieke ethiek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en voorzitter van de NCRV, hulpbisschop dr. G. J. N. de Korte uit Utrecht en prof. dr. P. Dekker, hoogleraar in Tilburg en werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Het belang van religie blijkt samen te hangen met leeftijd en opleiding. Hoe lager opgeleid, des te meer acht men religie van belang. Ditzelfde geldt voor de factor leeftijd: hoe ouder men is, des te belangrijker men religie vindt. De maatschappijkritische rol van religie wordt van iets minder belang geacht dan de morele en rituele functie, maar toch nog bijna de helft van de respondenten acht deze belangrijk.
Kaski onderzocht ook hoe men in Nederland de positie van de kerken beoordeelt. Het vertrouwen in kerken wordt vaak vergeleken met het vertrouwen in andere instituties. Bovendien zijn er landenvergelijkende cijfers bekend, uit het recente Europese waardenonderzoek in 2000 en uit de jaarlijkse Eurobarometer. De conclusie uit deze internationaal vergelijkende studies is dat het vertrouwen in kerken in Nederland relatief laag is, zowel vergeleken met andere instituties, als vergeleken met andere landen.
Van de Nederlanders zegt 38 procent vertrouwen te hebben in de kerken. Het hoogste scoorde het vertrouwen in de wetenschap (72 procent), het laagste in de politieke partijen (21 procent). De kerken worden door ruim de helft van de respondenten als bekwame instanties gezien die terecht ook een ruimere rol vervullen dan de puur religieuze of de kerkelijke. Verder hebben de kerken in Nederland ook niet-gelovigen iets te bieden, vindt 57 procent, en zeggen ze zinnige dingen over de sociale problemen in ons land (46 procent mee eens).
Er zijn in het imago van de kerk ook minder positieve waarderingen: Kerkelijke uitspraken over de wereldpolitiek en over euthanasie ontmoeten veel weerstand (respectievelijk 19 en 13 procent is daar enthousiast over).
De laatste vraag over het belang van religie en kerken voor de samenleving ging over de mogelijke verantwoordelijkheid van de overheid in dit opzicht. Van de Nederlanders vindt 71 procent dat de overheid ervoor garant moet staan dat in elk dorp minstens één kerkgebouw overblijft waar mensen kunnen samenkomen. Volgens 47 procent moet de overheid financieel bijspringen als parochies en gemeentes het niet meer redden. Bij elkaar genomen kan een aanzienlijke steun vanuit de bevolking worden geconstateerd om zonodig kerkelijke gebouwen of organisaties van overheidswege te ondersteunen.
Ten slotte is gevraagd naar de eventuele steun aan kerken in verhouding tot andere sectoren in de samenleving. Aan de respondenten werd gevraagd 1000 euro te verdelen. Het bedrag werd verdeeld tussen natuurbehoud (38 procent), sportverenigingen (22 procent), kunst en cultuur (19 procent) en kerken (18 procent).
Concluderend stelde Kaski-onderzoeker dr. Ton Bernts donderdagmiddag dat religie voor veel mensen niet zozeer een ervaringsfenomeen is, maar eerder een belangrijk moreel houvast en een aansprekend ritueel repertoire. „Zeker wat het laatste betreft, bestaat er feitelijk geen alternatief voor de rijke kerkelijke tradities. Van dit morele houvast en rituele repertoire kan men ook op zekere afstand van de kerken gebruikmaken, Dat verklaart misschien dat het grote belang dat in dit opzicht aan religie wordt toegekend, samengaat met een lage participatiegraad.
Ook blijkt in deze studie opnieuw dat religie feitelijk een belangrijke bron van sociaal kapitaal vormt: kerkleden en kerkgangers geven meer geld en tijd dan anderen.”
Voorts blijkt ook dat circa de helft van de Nederlanders de kerkelijke ambtsdragers bekwaam vindt en dat kerken in sociale kwesties een duidelijke bijdrage hebben. „Merkwaardig blijft het relatief lage vertrouwen in kerken in Nederland. Aangezien dit oordeel samenhangt met het lage vertrouwen in de politiek en gelet ook op het feit dat katholieken kritischer zijn dan de protestantse kerkleden, zou een mogelijk democratisch ’tekort’ dat men in deze instituties meent te bespeuren, debet kunnen zijn aan dit relatief lage vertrouwen.”