Rechtvaardig
O, zondaren, de voorgaande woorden zijn uw beschuldiging. Wat kunt u daar nu tegen inbrengen? Bekent u schuldig te zijn of niet? Ik weet zeker dat elke ziel die dit leest, reden heeft om met Job uit te roepen: „Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen.”Wanneer u zich schuldig bevindt, waarom bent u dan gerust? Weet u niet dat het verschrikkelijk is te vallen in de handen van de levende God? Is de straf die zo’n zaak waardig is soms een lichte zaak? Ik weet zeker dat niemand dat zal ontkennen.
Sommigen zullen mogelijk zeggen: Het is waar, wij kunnen niet ontkennen dat wij zondaren zijn. Wij hebben allen gezondigd. Maar wij hebben nooit gedacht en kunnen ook niet denken dat elke zonde zo’n verschrikkelijk kwaad in zich bevat. Ons geweten heeft ons daarvan ook nooit beschuldigd.
Wij geloven dat wel, want velen van u houden de ogen van uw geweten stijf dicht door onkunde. U bent bang dat uw daden aan het licht zullen komen.
Andere mensen hebben hun geweten in slaap gezondigd. Of u heeft de zonden misbruikt, dat ze niet meer spreken. Maar de Heere zal als volgt met u handelen: niet volgens het oordeel dat u over uw zonden heeft, maar naar Zijn eigen rechtvaardig oordeel.
Thomas Halyburton, professor te St. Andrews (Het groot aanbelang der zaligheid, 1747)