Het geheim van de 26 letters van het alfabet
Titel:
”De magische bibliotheek”
Auteur: Jostein Gaarder en Klaus Hagerup
Uitgeverij: De Fontein, Baarn 2003
ISBN 90 261 1869 4
Pagina’s: 191
Prijs: € 14,98; ”Ik ben op Milena”
Auteur: Per Nilsson
Uitgeverij: Sjaloom, Amsterdam 2003
ISBN 90 6249 380 7
Pagina’s: 89
Prijs: € 10,45. Twee recent verschenen jeugdboeken van Scandinavische auteurs hebben ook in de Nederlandse vertaling een wat on-Nederlands karakter meegekregen. ”De magische bibliotheek” is een pleidooi voor boeken en lezers, ”Ik ben op Milena” gaat vooral over relatieproblemen.
”De magische bibliotheek” van Jostein Gaarder en Klaus Hagerup is duidelijk voor een wat oudere lezersgroep bestemd, vanaf 13, 14 jaar denk ik, maar het taalgebruik is nóg volwassen te noemen voor die leeftijd, al zijn de twee hoofdpersonen, jongetje Nils en meisje Berit een jaar of twaalf en gaat het om hun eigen taal, waarin ze elkaar brieven schrijven.
De auteurs zijn twee in Noorwegen zeer bekende jeugdboekenschrijvers. Misschien speelt de één de rol van Nils en de ander die van Berit, maar dat staat er niet bij en veel verschil in stijl bestaat er trouwens niet. In ieder geval zijn ze samen verantwoordelijk voor de wonderlijke en ook al weer volwassen combinatie van een jeugddetective en allerlei naslagmateriaal over en citaten uit boeken en literatuur. Zo zijn er aanhalingen uit ”Het dagboek van Anne Frank” en uit de ”Peer Gynt” van Hendrik Ibsen, maar ook een -aanstootgevende- parodie op het kerstverhaal uit Lukas, en daarnaast het complete ”Deweys decimale classificatie-systeem”, de wijze waarop bibliotheken hun boeken rubriceren en catalogiseren.
Een ongewone opzet dus, bedoeld om de jeugd via een spannend verhaal wegwijs te maken in het land van de literatuur, die laatste in verschillende gradaties. Want daartoe blijkt bijvoorbeeld ook het schoolopstel, gemaakt of niet afgemaakt, en door kinderen bedachte andere verhalen te behoren. Zoals de briefwisseling tussen Nils en Berit in een schrift dat de kinderen heen en weer aan elkaar toesturen.
Speurtocht
In die briefwisseling tonen ze hevig gebiologeerd te zijn door de geheimzinnige Bibbi de Bok, een vrouw die telkens op de meest onverwachte momenten hun pad kruist, en kennelijk ook van haar kant veel belangstelling voor Nils en Berit heeft. Het mens houdt zich bezig met het opzetten van een ”magische bibliotheek”, zoals ze dat noemt, een verzameling namelijk van nog niet verschenen boeken. En uiteraard willen Nils en Berit daar het hunne van weten, al snappen ze er niet zoveel van.
Het spoor leidt zelfs naar Rome, en naar een nieuwe tunnel in de Noorse bergen; ze verrichten stiekem huiszoekingen bij Bibbi, die dat allemaal trouwens goed in de gaten blijkt te hebben; ze spitten in Bibbi’s verleden als studente in de bibliologie. Uiteindelijk vinden ze de sleutel tot Bibbi’s geheim: hun eigen brievenboek, dat nu uitgegeven gaat worden.
De speurtocht naar dit geheim geeft Nils ten slotte aanleiding tot allerlei filosofische taal- en boekoverwegingen. Ik citeer: „Een boek is een magische wereld gevuld met tekentjes die de doden tot leven kunnen wekken en de levenden het eeuwige leven kunnen geven. Het is onbegrijpelijk, fantastisch en ”magisch” dat de 26 letters van ons alfabet op zoveel verschillende manieren kunnen worden samengesteld dat ze enorme boekenkasten met boeken kunnen vullen.” „Want er zijn net zoveel zinnen in de wereld als er sterren aan de hemel staan. En er komen er steeds meer en ze breiden zich voortdurend uit als een eindeloze ruimte.” „Alles wat ik lees, maakt de wereld groter, terwijl ik tegelijkertijd mezelf vergroot.” „Telkens ontstaan er nieuwe gedachten, nieuwe woorden en nieuwe zinnen bij nieuwe mensen. Over de hele wereld scheppen op dit ogenblik miljoenen kinderen de taal van morgen. Sommigen houden hem voor zichzelf, maar anderen schrijven hem op.”
Toen liepen ze „achter Bibbi aan de magische bibliotheek uit, waar het wemelde van half afgemaakte verhalen en gedichten die door kinderen waren geschreven.”
Inderdaad een boek dat meer blijkt te zijn dan ”gewoon maar” een spannende jeugddetective: een „hommage aan het medium boek.”
Relatieproblemen
De Zweedse auteur Per Nilsson verstaat de kunst om in eenvoudige maar zeer literaire taal gevoelens en gedachten weer te geven en daardoor ook op te roepen van puberende kinderen. Inclusief bij die leeftijd gebruikelijke seksueel getinte praatjes en, helaas, ook een aantal vloeken en krachttermen.
”Ik ben op Milena” bevat twee novellen over een jongetje en zijn relatieproblemen. In het eerste verhaal blijkt David smoorverliefd op een meisje in zijn klas, Milena. „Haar ogen zijn twee zwarte zonnen”, maar die ogen zien hém helaas niet. In een week tijd haalt hij de knulligste dingen uit, om haar aandacht maar te trekken. Maar tevergeefs. Aan het eind van die week citeert hij het zinnetje dat hij van een pesterige klasgenoot geleerd heeft en dat hij kennelijk niet heeft begrepen: „Waarom ben je zo chagrijnig? Ben je soms ongesteld of zo?” Dan schijnt alles verloren te zijn. „Alleen haar blik sprak boekdelen. Een blik die me tot as verbrandde. Een blik waardoor ik tot ijs bevroor. Een blik die zei: je bent een nul en niks waard.”
Dan komt hij erachter dat het zoveel eenvoudiger had gekund, en kán. Hond Busan zorgt voor de zo gewenste toenadering. Dan voegen de poëtische zinnetjes waarmee elk hoofdstukje eindigde, zich samen tot een jubelend gedichtje.
Zoals gezegd behandelt ook het tweede verhaal uit Nilssons boek een soort relatieprobleem. In Davids klas zit het jongetje Oskar, bijgenaamd de professor, die duidelijk anders is dan de andere kinderen. Hij heeft een bepaalde ’stoornis’ (geen ziekte) waardoor hij anders denkt, vertelt de juf. Dat maakt David ongerust. Zou hij misschien, zonder het te weten, ook anders zijn, anders voelen en denken dan andere kinderen? Van die gedachte kan hij niet slapen. Bij moeder, vader, juf en vriendje probeert hij te weten te komen of hij inderdaad net als Oskar anders is dan anderen. Maar hun antwoorden brengen hem nog verder in de war. Dan vertelt hij zijn probleem aan Milena. „„Hoe weet je dat je normaal bent?” vroeg ik. „Hoe weet je dat je net als alle anderen bent?”
„Jij bent niet net als alle anderen”, zei Milena lachend. Als ze lachte werd haar ademhaling een zomerwind. Nu was ik helemaal rustig. Ik dacht: waarom heb ik me eigenlijk ongerust gemaakt? Het doet er niet toe dat ik niet net als anderen ben.”
Titel: