Kleding verhult de intimiteit
Discussies over kleding zijn over het algemeen weinig boeiend, en zeer vermoeiend. Of het nu gaat om een debat tussen ouders en kind, tussen ambtsdragers en jeugdige gemeenteleden of tussen docenten en leerlingen, meestal is het zo heftig dat de gesprekspartners het er warm van krijgen. En bijna niemand komt er zonder kleerscheuren van af. Het kledingdebat wordt daarom uit angst voor spanning en brokken maar zo veel mogelijk gemeden.
Gesprekken over fatsoenlijke kleding kunnen ook gemakkelijk uitlopen op een rabbijnendiscussie: dit mag nog net wel en dat mag zeker niet meer. In plaats van dat het debat gaat over de grote, meer algemene richtlijnen, verwordt het dan tot een discussie over centimeters. Vraagt de kaasboer nog weleens: Mag het een beetje meer zijn, in discussies over de kleding is de centrale vraag: Mag het een streepje stof minder zijn? Kortom, waar begin je aan als je het onderwerp ”fatsoenlijke kleding” oppakt? Dat lokt vast weer reacties uit.
Twee recente ervaringen maken dat ik in deze rubriek toch een keer aandacht wil geven aan dit beladen onderwerp. Enkele weken geleden vertelde een bestuurslid van een reformatorische scholengemeenschap iets wat te denken geeft. Ongeveer tien jaar lang gaan groepen leerlingen op excursie naar het buitenland. Tijdens die werkweek worden scholieren gehuisvest bij orthodox-christelijke gezinnen. Dat lukt meestal door goede contacten met een christelijke school ter plaatse. De leiding van de buitenlandse school heeft echter recent laten weten niet meer mee te werken aan de excursie. De reden? De outfit van de reformatorische jongelui uit Nederland is aanstootgevend; ze past niet bij de christelijke identiteit die de buitenlandse collega’s willen voorstaan. Dat zegt wel iets…
Tweede is dat ik zaterdag het nieuwe boekje van José Baars-Blom ”Licht onder de zwaren” las. Baars noemt zichzelf buitenstaander van de reformatorische kring. Maar ze is er wel danig in geïnteresseerd. Al een aantal jaren doet ze onderzoek naar het gedrag van reformatorische jongeren. In dat kader brengt ze van tijd tot tijd werkbezoeken aan reformatorische scholen. Om zich aan de regels van de school te houden, kocht ze bij de start van haar onderzoek een rok. Veelzeggend is de opmerking in haar nieuwe boekje dat ze na zes jaar weer op een reformatorische school kwam. Het verschil? Zes jaar terug onderscheidde ze zich van de leerlingen met haar te korte rokje; nu –dus zes jaar later– onderscheidde ze zich met hetzelfde rokje doordat het te lang was. Ook dat zegt iets…
Het is bekend dat besturen, schoolleiders en docenten zich geregeld suf piekeren over de vraag hoe ze op het gebied van kleding de juiste koers kunnen handhaven. Dat valt ook bepaald niet mee. De mode bedenkt elk jaar weer iets nieuws en het lijkt erop dat modeontwerpers een onbedwingbare neiging hebben om steeds minder stof voor kledingstukken te gebruiken. Dat dit uit milieubewustheid of zuinigheid voortkomt, valt te betwijfelen. Een nieuwe modetrend kost schoolleiders daarom vaak weer veel hoofdbrekens. Moeten er regels bij komen? Of kan het nog net?
Regels moeten er zijn. Dat is helder. Maar belangrijker is of men er in slaagt in opvoeding en onderwijs bij jongeren een ethisch bewustzijn te ontwikkelen waardoor de kledingkeuze wordt bepaald. Daar wordt aan gewerkt, maar te gemakkelijk verzandt deze toerusting toch weer in casuïstiek.
De Bijbel leert ons dat kleding er allereerst is om de naaktheid van de mens te bedekken. In het paradijs ging de mens naakt door het leven. Daarvoor behoefde hij zich niet te schamen. De naaktheid is pas een reden tot schaamte sinds Adam zondaar is geworden. Dan gaat hij zich tegenover God en tegenover de medemens verbergen. Dan verstopt hij zijn naaktheid in kleding. Omdat de mens zich voor zijn naaktheid schaamt.
Kleding die de naaktheid zo min mogelijk bedekt, is daarom een duidelijk signaal dat de drager zijn schaamtegevoel grotendeels of geheel kwijt is. Daar zouden jongeren zich meer bewust van moeten zijn. Bovendien zou de drager van schaarse kleding ook moeten beseffen dat hij de ander confronteert met zijn eigen schaamteloosheid. Hij of zij denkt wellicht met het etaleren van zijn lichamelijke schoonheid de ander te plezieren, alsof die geïnteresseerd moet zijn in de intimiteit van het lichaam van een medemens. Alsof die geïnteresseerd moet zijn in de navel van zijn buurman. Ten diepste toont een schaars gekleed mens geen respect tegenover zijn medemens.
Maar kleding is meer: ze beschermt tegen weersinvloeden, koude wind of felle zon. Verder kan kleding bijdragen aan het uitoefenen van een functie. Een politiebeambte heeft in uniform meer gezag dan wanneer hij in burgerkleding gaat. Artsen en predikanten zijn vaak herkenbaar aan hun witte of zwarte jas.
Maar kleding draagt ook bij aan de schoonheid van de mens. Althans, dat kan zo zijn, want er lopen ook mensen rond die genieten van hun slonzigheid. Dat mannen en vrouwen mooie kleding aantrekken om goed voor de dag te komen, hoeft niet haaks te staan op het Bijbelse denken over kleding. Matigheid is gepast om de mens te herinneren aan de oorzaak van kleding. Maar de Heere God gaf de mens dierenvellen (waarvoor wel bloed moest vloeien!), die zonder twijfel mooi waren. Kleding mag dus bijdragen aan de schoonheid van de mens, maar pronkzucht is uit den boze.
De allesbepalende grens is dat kleding eerbaar dient te zijn. Dat heeft niets te maken met preutsheid. Kleding beschermt de intimiteit. Die houdt een mens voor zichzelf en deelt die slechts met de eigen man of vrouw. Wie zijn intimiteit prijsgeeft, verlaagt zijn lichaam tot een lijf, een stuk menselijk vlees dat voor ieder te grijpen is. Dat moet niemand willen.