Incompetentie bankiers minstens zo erg als slechte moraal
De incompetentie van bankiers is minstens zo ernstig als de veronderstelde slechte moraal in de financiële wereld, stelt prof. dr. Boudewijn de Bruin.
Sinds de financiële crisis is het beroep van bankier niet meer zo deftig. Topmensen uit de financiële wereld worden afgeschilderd als graaiers die alleen maar uit zijn op bonussen. Al in het begin van de crisis pleitte de Nederlandse Vereniging van Banken voor herstel van vertrouwen. Dat leidde tot een nieuwe gedragscode voor de financiële sector met een uniek initiatief: de bankierseed.
Het effect van de bankierseed is beperkt gebleken, want tussen 2008 en 2013 zakte het consumentenvertrouwen in banken van 56 procent naar 31 procent. Herstel van vertrouwen vergt kennelijk meer dan een betere moraal, en dat is ook niet zo gek. Het gaat immers niet zozeer om vertrouwen als wel om betrouwbaarheid.
Vergelijk het met de geneeskunde. Patiënten vinden artsen betrouwbaar als zij de motivatie hebben voor de patiënt te zorgen en de competentie hebben de juiste diagnose te stellen en behandelingen uit te voeren.
We hebben erg lang over de motieven van bankiers gepraat. Nu wordt het tijd het over de competentie te hebben. De opvatting van incompetentie, althans opzettelijke onwetendheid, als een moreel kwaad is betrekkelijk nieuw. Het thema is pas sinds kort bespreekbaar in de academische ethiek.
Een extreem voorbeeld is een hulpverlener die iemand met kanker, tegen beter weten in, niet doorverwijst naar de oncoloog. Je kunt niet zomaar afgaan op wat je gelooft, zonder rekening te houden met de feiten. Ook in de bankwereld heb je dit soort financiële kwakzalverij. Het gaat niet om het nemen van de risico’s zelf, want dat hoort bij het vak, maar om het feit dat financiële dienstverleners daar niet open over zijn en zelf vaak niet eens durven toe te geven dat ze het ook niet weten.
Een andere vorm van falen is dat financiële experts nalaten de kennis die zij wél hebben ook toe te passen. De Amerikaan Madoff bleef met een verkooppraatje waar een derdejaars econoom doorheen zou moeten prikken, investeerders vinden voor zogeheten feederfondsen. Wie maar een beetje wiskunde begrijpt, kan uitrekenen dat zijn belofte van een stabiel rendement van 10 procent helemaal niet kan. Maar men wilde het maar al te graag geloven en bijna niemand rekende het na. Wie dat toch deed kon bijna niet geloven dat de constructie niet deugde. Ik noem het dan ook een epistemische deugd dat Harry Markopolos als klokkenluider, tegen de stroom in, die fraude aan het licht bracht.
De tegenhanger, epistemische ondeugd, moet op verschillende niveaus bestreden worden. Want dit is niet alleen een zaak van de financiële dienstverleners, maar evengoed van de consumenten die te goedgelovig zijn en hun ogen sluiten voor de feiten. Daarom wil onze faculteit, in samenwerking met de universiteit van Cambridge, met de AFM een module ter beschikking stellen waarmee consumenten kunnen testen hoe kritisch ze zijn bij de keus voor een financieel product.
Uiteraard moet ook op het niveau van bankiers wat gebeuren. We moeten ons niet blind staren op de morele standaard in de financiële wereld, maar eisen stellen aan hun competentie, zorgen dat ze zich niet alleen omringen met jaknikkers en dat ze de lacunes in hun kennis toegeven. Dat moet de sector vooral zelf doen, maar omdat de financiële sector ook een maatschappelijke functie heeft, zie ik ook een rol weggelegd voor de overheid.
De aandacht gaat nog te veel uit naar het beeld van de graaicultuur. Ook na de indrukwekkende reeks blunders die (ook Nederlandse) bankiers hebben begaan, met als laatste dieptepunt de verwikkelingen bij SNS, gaat een recent rapport van De Nederlandse Bank, ”Leading by Example”, nog steeds over gedrag en cultuur.
Ideaal is natuurlijk de combinatie van competentie en zuivere motieven, maar met die overdreven aandacht voor dat laatste zou ik liever een egoïstische competente dan een altruïstische incompetente bankier hebben.
De auteur is hoogleraar financiële ethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.