Oranje is van ons allemaal!?
Orthodox-protestanten staan al eeuwen pal voor het koningshuis. Zal deze hechte band ook in de toekomst standhouden?
Het zijn gouden tijden voor liefhebbers van het Koninklijk Huis. Op 30 april krijgt ons land na 123 jaar weer een koning. Nederland viert feest. Dit essay gaat over het ontstaan, de ontwikkeling en de toekomst van de Oranjeliefde van orthodox-protestanten. Allereerst schets ik de huidige stand van zaken van de Oranjeliefde van orthodox-protestanten. Daarop volgt een historische uiteenzetting over het ontstaan en de ontwikkeling van de verbondenheid tussen Oranje en orthodox-protestanten. Hierbij komt ook de relatie tussen Nederland en het huis van Oranje als factor in onze nationale identiteit aan de orde. Ten slotte gaan we in op de vraag hoe de band tussen Oranje en de orthodox-protestanten er in de toekomst uit zal zien.
Drievoudig snoer
Deze krant informeert zijn lezers bijna dagelijks over de aanstaande troonswisseling. Zo wordt de verbondenheid tussen de orthodox- protestantse lezers en de Oranjes gevoed. Maar leeft de God-Nederland-Oranjegedachte nog onder het protestantse volksdeel; de opvatting dat God de protestantse Oranjes als belangrijke instrumenten heeft gebruikt in de geschiedenis van ons land? Uit een vorig jaar gehouden enquête door het RD bleek dat twee derde van de respondenten meent dat er niets mis is met de genoemde drieslag. Tegelijkertijd zijn veel protestanten echter van mening dat het drievoudig snoer God-Nederland-Oranje niet bestaat, zo blijkt uit een onderzoek uit 2005.
Tegenwoordig is ook de gereformeerde gezindte goed op de hoogte van de losse levensstijl van een aantal Oranjes in het verleden. Van de modern protestantse opvattingen van de Oranjes in de 19e eeuw en de vrijzinnige opvattingen van hen in de twintigste eeuw kijkt het reformatorische volksdeel ook niet meer op. Dat dit tot een werkelijke vervreemding heeft geleid tussen orthodox-protestanten en het Oranjehuis, waag ik echter te betwijfelen. Maar of de verbondenheid met de Oranjes nog steeds een blijk is van de overtuiging dat in Gods voorzienigheid Nederland en Oranje zijn samengebracht? Zou het kunnen zijn dat ook de Nederlanders van reformatorischen huize geen weerstand kunnen bieden aan de pracht en praal van prinsen en prinsessen in gouden koetsen en paleizen?
SGP
Nergens wordt de principiële verbondenheid tussen Oranje en het reformatorische volksdeel duidelijker tot uitdrukking gebracht dan in het beginselprogramma van de SGP. Het koningschap is volgens deze politieke partij opgedragen aan het huis van Oranje en door God gegeven. Evenwel schuiven ook de SGP-panelen. Jongeren en ouderen nemen in de vrouwendiscussie geen genoegen meer met het door de vaderen gegeven antwoord op de vraag naar ons vrouwelijke staatshoofd bij uitstek, de koningin. Zij zien het niet langer als een buitengewone goddelijke roeping en accepteren deze uitzonderingspositie daarom niet langer.
Het is verder opvallend dat de rooms-katholieke prinses Máxima ook bij bevindelijk gereformeerden bijzonder populair is. De SGP-fracties in de Eerste en de Tweede Kamer stemden in 2001 zelfs in met de toestemmingswet voor het huwelijk. Eerder reageerde de partij geschokt toen bekend werd dat prinses Irene overging naar de Rooms-Katholieke Kerk en stemde de SGP tegen het huwelijk tussen prins Maurits en de rooms-katholieke Marilène. Het argument dat de kinderen van prins Willem-Alexander en prinses Máxima protestants gedoopt en opgevoed worden, was voor de mannenbroeders van de SGP doorslaggevend om toch voor de toestemmingswet te stemmen. Ze pasten hun beginselen niet aan, maar anders toe.
Van de toegezegde oriëntatie van Máxima op de kerk van haar man, gevolgd door een eventuele overgang, heb ik overigens sinds de aankondiging ervan, niets meer vernomen. Bij de inauguratie van de nieuwe paus, waar prinses Máxima en haar man onlangs aanwezig waren, straalde Máxima in haar protocollair zwarte jurk nog niet uit dat ze Rome wil inruilen voor de Reformatie. Wanneer we de geschiedenis induiken, zien we echter dat juist door de Reformatie, Rome en Oranje in Nederland nooit op één kussen hebben kunnen slapen.
Vader des vaderlands
Het feit dat de orthodox-protestantse interpretatie van de bijdrage van Oranje aan de christelijke natievorming lange tijd dominant geweest is, laat zich verklaren door de geschiedenis. De Reformatie in de 16e eeuw was verworteld met het ontstaan van de onafhankelijke Nederlandse staat. Willem van Oranje, de Vader des vaderlands, had de leiding van het verzet tegen Spanje op zich genomen.
Bij alle kritiek die op Willem van Oranje mogelijk is, dienen we –om goed over hem te kunnen oordelen– ook zijn brieven te lezen. Groen van Prinsterer (1801-1876) was diep onder de indruk van die brieven. Hij heeft er een redevoering over gehouden die in 1842 is uitgegeven onder de titel ”Willem I, gelijk hij uit zijn briefwisseling nader gekend wordt”. Groen concludeert in zijn rede, en ik volg hem hierin, dat de prins de zaak die hij verdedigde, beschouwd heeft als de zaak Gods. In dat vertrouwen heeft hij de strijd gewaagd en zo is hij de grondlegger geworden van de Nederlandse staat. De geboorte van die staat is niet minder dan een zaak van Oranjes geloofsvertrouwen. In dit licht gezien wordt het begrijpelijk dat Groen ertoe is gekomen het geslacht van de Oranjes te betitelen als het door Gods genade aan het vaderland geschonken huis.
Bij Groen van Prinsterer heeft deze overtuiging nooit geleid tot de gedachte dat Nederland bij God een streepje voor had. Dat was anders bij zijn tijdgenoot Isaac da Costa (1798-1860). Hij ijkte het begrippenpaar God, Nederland en Oranje. „Oranje en Nederland zijn één”, schreef hij in 1831. „Een drievoudig snoer wordt niet licht verbroken en Gods woord is de band die Oranje en Nederland onverbrekelijk verbindt.”
Opvallend is dat Kohlbrugge (1801-1875) en Bilderdijk (1756-1831) spraken van Kerk-Oranje-Vaderland. Een niet onbetekenend verschil met het devies van Da Costa. Da Costa heeft nooit bedoeld goedkoop of oppervlakkig over de God van Nederland te spreken. Toch werd mede door dit motto in de negentiende eeuw de vergelijking van Nederland met Israël te weinig kritisch gebruikt. Niet de natie dient bij deze gedachte centraal te staan, maar de gave van het Woord Gods, dat aan de kerk is toevertrouwd. Daarom geef ik in het spreken over het drievoudig snoer de voorkeur aan het begrip ”kerk” in plaats van de Naam van de Allerhoogste.
Ds. Hellenbroek
Een bij Da Costa en anderen voorkomende vorm van religieus nationalisme kan niet teruggevoerd worden op gereformeerde predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw. Het ging predikanten als Abraham van de Velde, Abraham Hellebroek en vele anderen in hun preken weliswaar over Neerlands volk, de kerk, het land, het vorstenhuis en de geschiedenis; soms spraken ze zelfs van „Neerlands Israël”, maar het ging hen vooral om de vrijheid en plicht God naar Zijn Woord te dienen.
Er was trouwens helemaal geen sprake van een natie of nationalisme. Er was een statenbond, geen eenheidsstaat. Het is de kerk geweest die voor samenwerking en herkenning tussen steden, regio’s en provincies heeft gezorgd. De gereformeerde kerk heeft door de Statenvertaling, huwelijkssluiting, doop en armenzorg de samenleving een zekere nationale gestalte gegeven. De vele rooms-katholieken –zo’n 30 tot 40 procent van de bevolking– die in de Republiek woonden waren tweederangsburgers. Hun leider in Rome werd door Hellenbroek in zijn bekende vragenboekje de antichrist genoemd.
Eenheidsstaat
Een echte natie werd Nederland pas in de negentiende eeuw. In 1814, bij het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden, neemt koning Willem I het concept van de eenheidsstaat van de Bataven en Fransen over. De eenheid van de natie, gesymboliseerd in vlaggen, het volkslied en standbeelden, werd belangrijker dan de verscheidenheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De schoolwet van 1806 en het beruchte Algemeen Reglement van Bestuur der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden van 1816 werden dé symbolen van de eenheidsstaat.
School en kerk moesten de grondslag leggen voor een betere samenleving van gelukkige mensen. Eenheid werd een dwingende ideologie. Vanuit de geschiedenis valt te verklaren dat deze eenheidsstaat een protestantse identiteit had. Dit resulteerde in een negatieve bejegening van rooms-katholieken. Voorbeelden hiervan zijn de antipapistische geluiden ten tijde van de Belgische Opstand (1830) en het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853.
Ook orthodox-gereformeerden pasten niet in dit streven naar een nationale eenheidsstaat. Verschillende afgescheidenen (1834) werd het leven zuur gemaakt en ze werden zelfs gevangengenomen omdat ze zich niet in dit „nieuwe vaderland” herkenden. Tijdens de Schoolstrijd (1848-1917) en bij de Doleantie (1886) is eenzelfde verzet te zien tegen deze culturele natievorming.
Geuzenprins
Ondanks de historisch gegroeide band hebben orthodox-protestanten niet het exclusieve recht op verbondenheid met de Oranjes. De liberalen komen in de 19e eeuw met hun eigen variant van het Oranjeverhaal in hun streven naar nationale eenheid. Historicus Robert Fruin en anderen creëerden bewust een beeld van Oranje als opstandige „geuzenprins” en als leider van de opstand die al in de 16e eeuw in Europa een eerste, vroege aanzet gaf tot democratie en mondig burgerschap. Deze ontwikkeling legde de grondslag voor een vrije republiek. Met deze keus wilden Fruin en de zijnen een historische legitimatie geven van de leer van de volkssoevereiniteit in plaats van de confessionele leer van het koningschap bij de gratie Gods.
De historicus Huizinga bepleitte met betrekking tot het natiebesef, dat de „oude Prinsenwijs” (met daarin het ”droit Divin”, goddelijk recht) en de „oude Statenwijs” (met daarin de rechten van het volk) verenigd zouden worden tot een zuivere tweestemmigheid.
Huizinga is op zijn wenken bediend. Vooral dankzij de koninginnen Emma en Wilhelmina is Oranje, ondanks grote verschillen, het vanzelfsprekende symbool geworden van de Nederlandse vrijheid en eenheid. Omstreeks 1900 wordt Koninginnedag ingevoerd. Samen met Sinterklaas op afstand de meest populaire traditie in ons land. De Bond van Christelijke Oranjeverenigingen ziet het levenslicht in 1910. Ondanks socialistisch gebrom en getob krijgt het eenheidssymbool Oranje natiebrede erkenning. Oranje is zuil overstijgend. Oranje is van ons allemaal.
Kritiek
Is Oranje nog steeds van ons allemaal? Ook van de orthodox-protestanten? Ondanks kritiek op de zondagbesteding en het vrijzinnige geloof van de Oranjes neemt de populariteit van het koningshuis met de mooie plaatjes en modestijlen in de gereformeerde gezindte toe. De historisch bepaalde liefde voor het Koninklijk Huis neemt echter af en is dus niet blijvend gegarandeerd.
De periodiek optredende affaires zoals Bernhards escapades, de affaire-Mabel en de droomvilla van Willem-Alexander en Máxima in Mozambique dragen niet bij aan een innige en duurzame relatie tussen de Oranjes en de gereformeerde gezindte. Misstappen en incidenten die ook in het verleden voorkwamen, kan het koningshuis zich niet meer veroorloven.
Probleem
Een dieperliggend probleem voor de inhoudelijke continuïteit van de Oranjeliefde is het verval van instituten: kerk, natiebesef en de monarchie. Daarbij vergeleken is de kritiek van orthodox-protestanten op de levensstijl en opvattingen van de Oranjes klein bier. Het koningshuis heeft geen ideologisch draagvlak meer. De cultus van de publieke persoonlijkheid is veel belangrijker geworden dan het historisch fundament van het koningschap. Dat is ook in de gereformeerde gezindte meer en meer het geval.
Ds. G. H. Kersten schreef in 1938: „Dit drievoudig snoer berust niet zozeer op de waardering voor de persoonlijkheden van de Oranjes, maar op het feit dat God zelf de band tussen Nederland en Oranje gelegd heeft in de dagen van de landsgeboorte.” Wanneer de innerlijke overtuiging slijt dat er door Gods voorzienigheid een band is gelegd tussen Nederland en Oranje, zal eens de dag komen dat de koning(in) alleen gezien en bewonderd zal worden als een sprookjesprins(es) in de gouden koets.
De gereformeerde gezindte lijkt onder de indruk te zijn van de vorstelijke wereld met zijn pracht en praal. Het historisch devies God, Nederland en Oranje is ook in de gereformeerde gezindte in ontbinding. Een krachtig tegengeluid zijn gelukkig de regelmatig terugkerende voorbeden voor het Koninklijk Huis in vele kerken. Laten deze gebeden niet minder, maar meer worden.
Ereplaats
Het gaat in de geschiedenis om de kerk, de voorhoede van het Koninkrijk van God. Wat hebben Oranje en Nederland met dit Koninkrijk te maken?
Een christen is als het goed is burger van twee koninkrijken: het grenzeloze Koninkrijk van God en het in tijd en ruimte begrensde aardse koninkrijk. De behoefte ergens bij te horen, is eigen aan de menselijke natuur. Een natie voorziet hierin. Het is een gemeenschap van mensen die veelal dezelfde taal spreken, leed en vreugde delen en bijvoorbeeld een gedeeld verleden hebben.
Het Oranjebesef maakt deel uit van de gemeenschappelijkheid van Nederland. Besef van het verleden dat de Nederlander deelt met de Oranjes, helpt wat onopgeefbaar is te bewaren. Nederland is ontstaan tijdens een strijd om christelijke vrijheid. De Oranjes speelden in die strijd een fundamentele rol. Laat het onderwijs zich oriënteren op de waarden van de in de geschiedenis gevoerde vrijheids- en godsdienststrijd. En laten we een beroep doen op onze aanstaande koning om in lijn met zijn voorgeslacht de christelijke identiteit te beschermen en te bewaren. Zodat we ook in de toekomst een stil en gerust leven mogen leiden. Laten we het aanstaande koningspaar oproepen zich werkelijk op de les van het verleden en de boodschap van de kerk te richten.
Wat is die les en boodschap? Ik heb Groens ”Handboek der Geschiedenis van het Vaderland” nog maar eens opengeslagen. Ik kan de boodschap daarin wel eigentijdser verwoorden, maar niet beter. Groen zegt hierin dat het verleden betekenis voor ons heeft. Onze geschiedenis, schrijft hij, „is de bevestiging der belofte: zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en alle dingen zullen u toegeworpen worden. Welgelukzalig het volk, welks God de Heer is. Maar dat is geen reden voor trots of zelfverheffing. Want ook aan de volken wordt gezegd – wat Paulus vraagt aan de Corinthiërs – „wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen?””
Door deze Bijbelse woorden worden we allen op onze plaats gezet. Een ereplaats om straks in de meest diepe zin van het woord Koningsdag te vieren.
Drs. A. A. van der Schans
Ton van der Schans (1957) studeerde geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij is docent geschiedenis aan de pabo van Hogeschool Driestar Educatief. Van 1990 tot 2002 zat hij voor de SGP in de gemeenteraad van Bodegraven. Van 2002 tot 2006 was hij wethouder. Momenteel is hij voorzitter van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN). Tevens is hij ouderling in de gereformeerde gemeente van Bodegraven. Hij publiceert regelmatig over historische en maatschappelijke onderwerpen. In 1992 schreef hij ”Kuyper en Kersten. IJveraars voor herkerstening van onze samenleving” (uitg. Groen).