De mens
Jonge en oude mensen hebben gezondigd, zowel het kind dat aan de borsten van de moeder ligt, als de oude man die nabij het graf is. De oude man hoeft de zuigeling niet te benijden, want het jongste kind brengt zo veel zonde met zich in de wereld, dat het voor God mismaakt en schuldig is. Het heeft zo veel zonde van Adam geërfd; genoeg om zich te bevlekken en te verdoemen.Deze ellende strekt zich uit tot alle mensen, Joden en heidenen, rijken en armen. Er is niet één uitzondering onder alle natuurlijke nakomelingen van Adam. De mens heeft de heerlijkheid verloren die hij als stedehouder van de grote God hier op aarde bezat. Het was de heerlijkheid, eer en gelukzaligheid van de mens om gemeenzaam het gezelschap van God te genieten.
De mens heeft nu, door de zonde, zijn oorspronkelijke schoonheid en heerlijkheid in zijn gelijkvormigheid met het beeld van God verloren. Hij is een slaaf van de zonde geworden. Hij, die tevoren op de aarde als een god was verhoogd, is nu vernederd tot de hel. Hij heeft niet alleen de zoete gemeenschapsoefeningen met God verloren, maar is nu nauwelijks in staat om tot God op te zien. Het beschouwen van God, wat eertijds zijn leven was, is hem nu de dood geworden. De mens heeft niet alleen het recht op de eeuwige gelukzaligheid verloren, maar werd door de zonden de toekomende eeuwige ellende en het wee onderworpen.
Thomas Halyburton, professor te St. Andrews (Het groot aanbelang der zaligheid, 1747)