Commentaar: Dodenherdenking Vorden
Een officiële vertegenwoordiging van de gemeente Bronckhorst loopt tijdens de dodenherdenking op 4 mei opnieuw langs een graf van gesneuvelde Duitse soldaten in Vorden. Dat besloot de gemeenteraad gisteravond.
Vorig jaar verbood de rechter op verzoek van de Joodse gemeenschap op het laatste moment dat de burgemeester langs het graf van de Duitsers zou meelopen. De gemeente ging daartegen in beroep bij het gerechtshof. Dat sprak uit dat het 4 Mei Comité Vorden zelf mag weten hoe de herdenking wordt ingericht, als het maar zorgvuldig gebeurt. Daarop stelde het college van burgemeester en wethouders de raad voor om het hele herdenkingsprogramma mee te maken en dat een wethouder en een raadslid mee zouden lopen langs het Duitse graf. Burgemeester Aalderink neemt daaraan niet deel omdat hij in een andere kern van de gemeente aanwezig is. Er geldt een roulatiesysteem.
Het raadsbesluit roept heftige emoties op bij de Joodse gemeenschap. Voorzitter Loonstein van Federatief Joods Nederland protesteerde ook dit jaar voorafgaand aan de raadsvergadering in felle bewoordingen tegen het voornemen van het college. Dat deed ook het Nederlands Auschwitz Comité: „Defileren langs de graven van gesneuvelde Duitsers staat gelijk aan geschiedvervalsing.” En: „Het brengt de boodschap over aan de tegenwoordige jeugd dat in een oorlog iedereen slachtoffer is en dat er geen duidelijk onderscheid bestaat tussen daders en slachtoffers.”
Woorden die het waard zijn om overwogen te worden. Toch is het ook goed om te luisteren naar de argumenten van het Vordense 4 meicomité. Dat vindt dat het bijna zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog tijd is voor verbroedering en verzoening. Dat zijn bij uitstek christelijke noties. En daarop voortbordurend: Waarom zou er alleen aandacht zijn voor het leed van de Joden en geallieerden, en niet voor Duitsers? Is het terecht dat Joodse medelanders alleen oog hebben voor hun eigen leed, en niet voor dat van anderen?
En: herdenken houdt toch niet meteen vergeven in? Wordt door het besteden van aandacht aan gesneuvelde Duitsers niet het bewustzijn vergroot van wat er in die jaren heeft plaatsgevonden?
Hoe redelijk deze vragen klinken, toch rechtvaardigen ze het niet de focus bij de dodenherdenking te verbreden. Wie de verhalen hoort, leest of ziet van wat het Joodse volk tijdens de Holocaust is aangedaan –en deze goed tot zich laat doordringen– heeft geen behoefte om op deze manier het leed van de slachtoffers en hun nabestaanden te vergroten.
De hervormd-gereformeerde SGP-predikant ds. H. G. Abma sprak zich in 1972 tijdens een debat in de Tweede Kamer uit over de mogelijke vrijlating van de drie oorlogsmisdadigers van Breda, een van zijn meest indringende bijdragen ooit. Na dertig jaar zijn zijn woorden in dit verband het overwegen nog waard. Hij had grote moeite met gratie en zei: „Dan heb ik zo de gedachte dat wij de riemen van barmhartigheid en vergevingsgezindheid snijden uit het levende vlees van anderen, van velen uit ons volk en van onze Joodse landgenoten met name.”