De naam Jeruël leeft voort
Bij merkwaardige toestanden of voorvallen placht mijn grootvader te zeggen: „’t Is een jeruwel.” Dat woord heb ik nooit begrepen. Het stond in geen enkel woordenboek.
Totdat me recent een lichtje opging. In 1957 stichtten enkele Leidse studenten, onder wie Paul van Vliet, het Leidsch Studenten Cabaret. Hun studentenhuis aan het Rapenburg kreeg de naam Huize Jeruwel, nog steeds leesbaar achter het ruitje boven de deur.
Een Rotterdamse dame die van tijd tot tijd de huur inde en dan de ruimte controleerde op properheid, riep: „Heren, heren, het is hier huize Jeruwel niet.” In Rotterdam –zo luidt de toelichting– was dat de naam van een christelijk opvanghuis, waar het gezien de maatschappelijke status van de doorstroompopulatie kennelijk net zo(min) proper was als in een locatie van feestvierende studenten. De studenten namen de naam over als geuzennaam.
Maar Jeruwel is dan ongetwijfeld een verbastering van Jeruël. In een boek uit 1932 met de titel ”Inwendige zending”, geschreven door J. de Jager, evangelist te Wedde, komen tientallen evangelisaties en evangelisatieverenigingen met hun (opvang)tehuizen voor het voetlicht, veelal bedoeld om rechtzinnige prediking in vrijzinnige gemeenten te handhaven of te bevorderen, maar ook gewoon voor Evangelieverkondiging, annex sociale arbeid onder onkerkelijken. Frequent valt de naam Jeruël, vaak verbonden aan Huize Jeruël. Een toepasselijke naam: ”Door God gesticht”. In 2 Kronieken 20 staat dat koning Josafat niet bevreesd hoeft te zijn voor de grote menigte Moabieten. Hij zal ze vinden „voor aan de woestijn van Jeruël”, maar, kreeg hij te horen: „de strijd is niet uwe maar Gods.”
In Houtigehage trok men vanuit Jeruël met kofferorgel en lantaarn naar de plaggenhutten. In Rotterdam werkte de evangelisatievereniging Jeruël vanuit volkslogementen in de Jan van Loonslaan en de Korte Wagenstraat. Met een tent stond men op „de beruchte Rotterdamse kermis.” Broeders gingen met een verbandkist de nachtkroegen langs. Ze vroegen „of er wat te repareeren viel”, namelijk lichamen na vechtpartijen. Bij het leggen van een hulpverband deelde men dan traktaatjes uit. Ontroerende verhalen over mensen die zich vroeger „in het slijk der zonde gewenteld hadden en nu gelukkig waren met hun Heiland.”
In het Rotterdamse Jeruël ging Johannes de Heer met orgel of piano de zang begeleiden. Hij kwam daar ook in contact met het Leger des Heils, „met vrouwen die halleluja-hoeden op hadden, mannen met rode truien waarop ”Bloed en Vuur” stond geborduurd.” Hoewel hij het niet met alles eens was, leerde hij er „om op populaire wijze het volk met het Evangelie te bereiken.”
Dit soort evangelisatiewerk, met soms ook massale samenkomsten, is passé. De naam Jeruël leeft echter ook vandaag nog voort. In Hoorn bestond tot voor kort een stichting De Woestijn van Jeruël en in Rijssen bestaat nog een evangelisatiegebouw met die naam.
„’t Is een jeruwel!” Mijn grootvader had het ooit kunnen zeggen bij dat studentenhuis in Leiden. De sprong van Huize Jeruël naar Huize Jeruwel is intussen wel erg groot. Maar ja, zo gaat dat. In Holland, Michigan, zag ik ooit op een etalageruit ”Van Raalte-dancing”.
Mij dunkt dat er voor Jeruël best ook werk aan de winkel was in Jeruwel.