Prof. Van den Brink: Genoeg aandacht voor Geest in Heidelberger
EMDEN – „De Heidelbergse Catechismus lijdt niet aan een gebrek aan aandacht voor het werk van de Heilige Geest. We mogen ons als kerken wel de vraag stellen of we met de streeptheologie –de gedachte dat de gaven van de Geest ophielden bij de totstandkoming van de Bijbel– niet terughoudender zijn dan nieuwtestamentisch noodzakelijk is.”
Dat zei prof. dr. G. van den Brink dinsdag in Emden. De bijzonder hoogleraar in de theologie van het gereformeerd protestantisme hield een referaat over de pneumatologie (leer van de Heilige Geest) van de catechismus op de negende internationale conferentie voor de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme. Tijdens de driedaagse bijeenkomst in de Johannes à Lascobibliotheek stond de ontvangstgeschiedenis van het leerboek centraal.
Prof. Van den Brink onderscheidde vier lagen in het spreken over de Geest. De eerste „katholieke laag” zit in zondag 20 door het belijden dat de Geest „tezamen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is.” Een algemeen reformatorische laag zit in de persoonlijke toespitsing in de tweede helft van het antwoord. Daarnaast wordt er, verspreid over de andere zondagen, nog bijna veertig keer over de Geest gesproken, aldus de hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk. „We zien een specifiek gereformeerde laag in het spreken over de heiliging. Dat spreken verstaat de catechismus als een innerlijke verandering, waardoor we naar het evenbeeld van Christus vernieuwd worden.” Volgens Van den Brink zit hier wel een spanning met antwoord 114, waar gesproken wordt over een „klein beginsel.” „Hier hebben de opstellers zich denk ik te veel laten leiden door hun afweer van de dopers met hun volkomenheidsstreven.”
Een vierde laag is „protocharismatisch”, zo stelde de hoogleraar. „Wat er uitgesproken wordt over het deelhebben van de christen aan de zalving van Christus en over de uitdeling van gaven door de Geest biedt aanknopingspunten met de charismatische beweging en pinksterkerken. Deze beweging is de grootste vroomheidsbeweging ooit en misschien wel de enige die momenteel nog groeit. We mogen er daarom niet hoogmoedig aan voorbijgaan.”
Prof. G. Hunsinger van het Princeton Theological Seminary sprak over de ontvangstgeschiedenis van de catechismus in Amerika. Hij plaatste het werk tussen een „rationeel calvinisme” en een „opwekkingsmatig calvinisme” van predikers als Charles Finney. Dit deed hij aan de hand van een dwarsdoorsnede van het denken van Finneys tegenspeler John Williamson Nevin. „Nevin was groot voorvechter van de catechismus. Hij belichaamde het hart van het evangelische calvinisme in het negentiende-eeuwse Amerika.”
Samen met de kerkhistoricus Philip Schaff vormde Nevin de zogenoemde beweging van Mercersburg. De beweging stond volgens Hunsinger destijds tamelijk alleen met de combinatie van een hoge waardering voor de catechismus met een calvinistische visie op de sacramenten. „De van oorsprong Nederlandse gereformeerde kerken leken in hun publicaties de calvinistische positie haast officieel af te wijzen.”
De hoogleraar concludeerde dat het leerboek een „ankerfunctie” vervulde voor de van oorsprong Nederlandse en Duitse kerken in Amerika. „Het voorkwam dat het hoofd onderging in de ongecontroleerde gemoedsbewegingen en dat het hart werd overtroefd door een theologisch overladen verstand.”
„Belangrijk om me hierin te verdiepen”
De 31-jarige dominicaan Frank Ewerszumrode uit Westfalen promoveerde op de avondmaalsleer van Calvijn en bezoekt de conferentie in Emden uit „oecumenische interesse.”
„Ik vind het belangrijk om me te verdiepen in de lutherse en gereformeerde tradities. Het was een mooie bijeenkomst. Vooral de lezing van prof. Van den Brink was nuttig, omdat ik zelf ook wil schrijven over de Heilige Geest. Die is in onze traditie te weinig als verlossend verstaan en te veel alleen als een gave, denk ik.”
In juni hoopt Ewerszumrode zelf over de Heidelbergse Catechismus te spreken op de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn (TUA).
Met het leerboek uit Heidelberg heeft hij een „ambivalente” verhouding, zegt de Duitser. „Ik houd veel van de eerste vraag en ik vind het ook mooi dat er zo veel naar de Bijbel wordt verwezen, maar de avondmaalsleer in de Heidelberger vind ik te onduidelijk.”