Verborgen
Onder ons zijn gezegden in zwang waarvan het gezag canoniek lijkt, maar gehalte en herkomst apocrief zijn. Een daarvan is de uitdrukking: „Geen verborgener Persoon dan Christus.” Het waarheidselement is onmiskenbaar. De ervaring van Christus valt ons door openbaring, dus uit de verborgenheid, ten deel. Zoals die schat, in de akker verborgen. Maar nooit mag deze verborgenheid in de prediking worden opgeworpen als een obstakel tussen Jezus en een zondaar. De verborgenheid vormt geen barrière, maar een geheimenis dat wordt ontsloten.
Mysterie
Wat wij met verborgenheid weergeven, heet bij Paulus ”mysterie”. Hij duidt er meestal het geheimenis van Gods heilsplan mee aan, dat eeuwenlang verborgen was, maar in de volheid des tijds geopenbaard is. Wat oudtijds verhuld lag, wordt in het Evangelie onthuld. Het mysterie is er niet minder op geworden en het wonder niet kleiner, maar het ligt niet langer bedekt. En als je Paulus nu vraagt wat de kern ervan is, luidt zijn antwoordt: „Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid” (Kol. 1:27), voor verbondskind en heiden. Het is zonneklaar dat de apostel over dit geheimenis nooit geheimzinnig doet. Nergens noemt hij Christus een verborgenheid zonder meer, maar een verborgenheid die in de prediking wordt ontsluierd. En ook uitgedeeld. Hij weet zich een uitdeler van de verborgenheden Gods (1 Kor. 4:1). En in één adem voegt hij er voor alle predikers de vermaning aan toe, in die uitdeling getrouw te zijn. Blijkbaar zit hem dit hoog. En geen wonder. Want de verborgenheid wil van Godswege bekendgemaakt worden (Kol. 2:2).
Hoe deze bekendmaking geschiedt, laat Paulus niet in het midden: „Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus; en allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap aan de verborgenheid is…” (Ef. 3:8). Paulus heeft maar één vurig verlangen: de verborgenheid van het Christusevangelie uit te bazuinen. Zelf vertelt hij ervan dat het Gode behaagd had Zijn Zoon in hem te openbaren, niet om Hem als de verborgene voor te stellen, maar „opdat ik Hem door het Evangelie zou verkondigen” (Gal. 1:16).
Zonder omwegen
In het boek Handelingen lezen we hoe zich deze bekendmaking voltrekt. Als Paulus in de Antiocheense synagoge de gelegenheid wordt geboden „een woord van vertroosting” te spreken, aarzelt hij geen moment. Jood en heiden (proselieten) roept hij toe: „Tot u is het woord dezer zaligheid gezonden” (Hand. 13:26). En dan verkondigt hij dat de (lang verhulde) belofte thans is vervuld in de opstanding van Jezus. Wat hemzelf bekend is gemaakt, kan en mag hij niet voor zichzelf houden. Zonder omwegen geeft hij de naam van zijn Heiland te kennen: „Zo zij u dan bekend, dat door Deze u vergeving van zonden verkondigd wordt…, een iegelijk die gelooft.”
Calvijn noemt dit het heldere geklank van het Evangelie, waaraan het geloof gehoor geeft. Hij laat intussen niet na, ook de bron van dat geloof te vermelden. Want het is hem niet ontgaan dat „er zovelen geloofden als tot het eeuwige leven verordineerd waren.” Zelfs voor het toe-eigenende geloof wordt dus gezorgd. Ook dat is louter aan Gods welbehagen te danken. Zelfs het laatste restje eigen roem is verboden, maar ook het geringste spoortje eigen inbreng overbodig.
Bevrijdend nieuws voor mensen die van alles in huis hebben, behalve geloof. Laat nu zelfs dit beslissende geloofs-amen een gave Gods zijn! Calvijn peinst er dan ook niet over de bekendmaking van Christus onder het gewicht van Gods verborgen verkiezing tot zwijgen te brengen. Integendeel. Juist omdat Gods verkiezing in Christus een open boek is, lokt hij zondaren zonder omhaal tot Hem, „opdat onze harten zich tot Christus keren en geen andere zekerheid zoeken dan die ons in het Evangelie geopenbaard is.”
Ik wil maar zeggen dat Christus zich in de rechte evangeliebediening niet verbergt, maar openbaart. Het koesteren of kweken van gezegden die daaraan tekortdoen, lijkt me riskant.
Prof. dr. A. de Reuver, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond aan de Universiteit Utrecht