Jonge Urker met problemen krijgt ‘moat’
URK – Moeilijkheden op school, heftige ruzie thuis of langzaam afglijden door geen baantje te hebben. Ongeveer elke puber krijgt met problemen te maken. Ontsporende jongeren op Urk krijgen daarom een ‘moat’, een kameraad.
Urk pakt de koe bij de horens. De provincie, de gemeente en een handvol jongerenorganisaties slaan de handen ineen om te voorkomen dat jongeren in de professionele hulpverlening belanden.
Een geschikt maatje kan helpen een jongere op het rechte pad te houden. Daarom krijgen pubers met problemen begeleiding onder het motto ”Een goeie moat kan gien kwoad”, legt jongerenwerker Pieter ten Napel uit. De moeilijkheden kunnen zeer divers zijn. „De volle breedte van de jongerenproblematiek.” Begrenzingen zijn nog niet vastgelegd.
De ambulant jongerenwerker op Urk maakt een vergelijking met de scheepvaart. „Het scheepje van iedere puber moet tussen twee grotere schepen, z’n ouders, doorvaren. Dat kan moeilijkheden opleveren. Als je wacht tot het schip zinkt, heb je heel wat emmertjes nodig om het weer te laten drijven.”
Doel van het nieuwe jongerenproject is het zinken door vroegtijdig ingrijpen te voorkomen. „Wij willen jongeren uiteindelijk veilig de haven laten bereiken. Een maatje kan voorkomen dat iemand uit de bocht vliegt.”
”Een goeie moat kan gien kwoad” wil de instroom van het aantal jongeren in de reguliere hulpverlening met 3 procent te verminderen. Het Centrum Jeugd en Gezin, LSG-Rentray, SGJ Eleos, Caritas, jongerenwerker en de jeugdagent zetten de schouders onder de pilot, die vooralsnog een jaar duurt.
Flevoland kent twee zogenaamde ”proeftuinen”, één in Almere en één in Urk – de grootste en de kleinste gemeente in de provincie. Aanleiding voor het project is de veranderende financiering van de jeugdzorg, waarbij Den Haag meer taken voor minder geld doorsluist naar gemeenten. De uitdaging daarbij is het aantal jongeren in de professionele hulpverlening terug te dringen.
Vijftien vrijwilligers staan klaar om de klus op te pakken. Meer ‘moas’ zijn welkom. Ze worden –„als het klikt”– één op één gekoppeld aan een puber. „Uiteindelijk willen we dit jaar dertig jongeren helpen.”
Een maatje kan een luisterend oor bieden, maar ook leuke dingen doen met een probleemjongere. „Een wandeling maken, wekelijks een gesprek voeren of er een keer samen op uit gaan.”
Ten Napel benadrukt dat het vrijwilligerswerk niet alle problemen kan ondervangen. „We kunnen wel proberen te voorkomen dat jongeren in de hulpverlening terugkomen.”
De kracht van het project is de zogenaamde out of the box-aanpak. „We kunnen snel opschalen als we moeten opschalen.” Vrijwilligers werken echter anders dan hulpverleners, die in de regel beschikbaar zijn van acht tot vijf. „Een moat is er ook na kantooruren.”
De jongerenwerker vindt de doelstelling van 3 procent minder instroom van probleemjongeren niet gering. „Als we dit kunnen bereiken, denk ik dat het veel is. Maar als het slechts bij één jongere zou werken, is het voor mij al geslaagd.”
Ten Napel rekent erop dat het project aanslaat, ook onder eigenzinnige Urkers. „Iedereen heeft op bepaalde momenten steunpilaren in zijn leven nodig. Het is echter een utopie om te denken dat het bij iedereen werkt.”
Ten Napel ontkent dat Urk een grotere jeugdproblematiek kent dan andere gemeenten. „Urk is een gemeente van 19.000 inwoners, waarvan meer dan de helft jonger is dan 25 jaar. Relatief gezien zijn de problemen niet groter.” Hij wijst erop dat Urk een hechte, christelijke gemeenschap is. „Als er problemen zijn, worden deze sterk uitvergroot.”