Ideologische achtergrond verklaart meningsverschillen tussen economen
Economen verschillen niet zelden met elkaar van mening. Dit komt doordat zij verschillende ideologische achtergronden hebben, stelt dr. C. P. Polderman.
Economen geven verschillende antwoorden als het bijvoorbeeld gaat over de manier waarop de schuldencrisis moet worden aangepakt. Het maakt dat velen zeggen of denken: „Daar heb je dus ook niets aan.” Klopt dat? Is het echt zo dat geldt: zoveel economen, zoveel zinnen?
Nee, dat klopt niet, al is het wel zo dat economen elkaar vaak tegenspreken. Dat heeft te maken met de manier van denken, met de ‘opvoeding’ die ze genoten hebben, met de ‘school’ waartoe ze behoren. Zoals er verschillende kerken zijn, zo zijn er ook verschillende economische scholen. Waar het op aankomt is dat je weet wie wat zegt. En dan is een heleboel te begrijpen en te duiden.
Liberale economen denken en redeneren anders dan socialistische en christeneconomen. In Groot-Brittannië heb je Conservatieven en aanhangers van Labour. In Amerika loopt er een scheidslijn tussen Republikeinen en Democraten. Elke groepering heeft zijn eigen ideeën en hanteert eigen denklijnen.
Grofweg zijn er in Nederland rechtse en linkse economen. En dan is er ook nog een groep die daar tussenin zit, dat zijn in Nederland vooral de economen van het CDA, de CU en de SGP.
Letten we specifiek op de economische politiek die door de economen van de verschillende groeperingen wordt voorgestaan, dan is er sprake van rechts-midden-links. In economische scholen gedacht is er sprake van een scheiding der geesten tussen klassieken (rechts), christelijk-socialen (midden) en keynesianen (links).
Klassieke economen kun je kennen aan hun positieve spreken over prijsmechanisme en marktwerking, een sterke particuliere sector en sluitende begrotingen. Keynesiaanse economen praten graag over de positieve aspecten van budgetmechanisme en overheidssturing, een goed functionerende collectieve sector en functionele begrotingstekorten. Als je dit goed op je laat inwerken, moet je tot de conclusie komen dat deze twee economische denklijnen diametraal tegenover elkaar staan.
Als we verder bedenken dat in Nederland de vertegenwoordigers van beide denklijnen één kabinet vormen en samen een economische beleid voeren, dan kan het niet anders of er moeten wekelijks veel (onderhuidse) conflicten in het kabinetsberaad worden uitgevochten.
VVD en PvdA hebben direct na de verkiezingen (zonder advies van de koningin) een regeerakkoord in elkaar getimmerd. Daarbij was de insteek dat beide partijen „elkaar wat zouden gunnen.” De partijen hebben daardoor heel wat ideologische veren moeten afschudden. Concreet betekent het dat ze met ”geven en nemen” een middenpositie innemen en wat economische politiek betreft op de plek zitten waar eerder het CDA en de CU zaten.
Zolang bij het CDA de C functioneert zal er een belangrijk verschil zijn tussen christelijke en seculiere partijen. Liberalen en socialisten hebben immers weinig met christelijke principes. Kerk en staat moeten volgens hen strikt gescheiden worden. Bij economische politiek gaat het bij de seculiere partijen in de eerste plaats om de verdeling van de welvaart én om het verdelen van de schulden en lasten. Materiële zaken dus die volgens hen rechtvaardig moeten worden verdeeld.
U voelt al aan, het volgende probleem is de vraag: Wat is rechtvaardig? En wie bepaalt dat? Is dat God of bepalen we dat zelf?
Neem het schuldenprobleem. Schulden maken mag alléén als er investeringen mee worden gefinancierd waar je later ook nog profijt van hebt, zeggen liberalen. Verder vinden ze dat het begrotingstekort zo klein mogelijk moet zijn.
Schulden maken mag óók als je daarmee de bestedingen stimuleert en de economie uit het slop haalt, zegt een socialist. Niet bezuinigen maar het geld laten rollen en niet streven naar een zo klein mogelijk begrotingstekort.
Zonder nu in te gaan op de christelijk-sociale aanpak kunnen we testen waar we zélf staan door de vraag stellen wat we zelf in deze recessietoestand doen. Grofweg zijn er twee posities. De 50-plusgeneratie kiest voor de zuinige liberale benadering en vindt dat je niet „boven je stand” moet leven en zomaar schulden mag aangaan. De 50-mingeneratie voelt daar weinig voor en vindt dat de overheid moet stimuleren en begrotingstekorten op de koop toe moet nemen.
Economen denken ook verschillend. De 50-minners die opgegroeid zijn in een periode van economische voorspoed zijn gewend aan het ”op de pof leven”. Rood staan was voor hen geen schande. Studieleningen werden door velen gebruikt om op reis te gaan. Anderen hebben de tijd nog meegemaakt dat de bank hun zes keer een tweeverdieners-brutojaarsalaris uitleende voor de aanschaf van een huis en consumptieve kredieten verstrekte voor de aanschaf van bijvoorbeeld een auto.
Dát lukt op dit moment niet meer. Maar we willen houden wat we hadden! Linksom of rechtsom. Zwaardere (sociale) lasten passen niet in het plaatje. Conclusie: de schuldencrisis is nog niet voorbij, ondanks al die knappe economen.
De auteur is als docent verbonden aan de HZ University of applied sciences te Vlissingen.