Afrikaanse prinsen in Delft en Beilen
De Historische Vereniging Beilen is op zoek naar verhalen over een Afrikaanse prins die jarenlang in het Drentse stadje woonde en er ook begraven is. Zijn vader had een loopbaan in Nederlands-Indië, zijn grootvader was koning in het tegenwoordige Ghana, op de westkust van Afrika.
Aquasie Boachi woonde in Beilen van 1959 tot zijn overlijden in 1975. Over zijn leven is weinig bekend. Daarom is de historische vereniging op zoek naar informatie.
Dat gaat moeizaam, zegt bestuurslid A. Lanting. „We willen graag weten waarom hij naar Nederland is verhuisd en hoe hij in Beilen terechtgekomen is. Zelfs zijn vroegere buurtgenoten weten echter weinig van hem. Hij was een keurige, bescheiden man die een hoed droeg en iedereen netjes groette, maar zijn vrouw en hij leefden erg teruggetrokken en hadden nauwelijks contacten. We hebben zelfs geen foto van hen.”
Boachi werkte op Java en Sumatra als bosarchitect. Op 14 februari 1922 trouwde hij in Bodja (Midden-Java) met Marie Antoinette (Net) Doelizsch (1897-1950). Uit dit huwelijk zijn de kinderen Eleonora, Emmy Edwine en Aquasie Pieter Louis (Piet) bekend. Allen zijn al jaren geleden overleden.
In 1958 verhuisde Boachi van Indonesië naar Nederland. Vermoedelijk heeft hij op de boot zijn tweede vrouw ontmoet: in 1959 trouwde hij met Theresia Magdalena (Treesje) Paulus (1904-1991). Vanaf hun huwelijksjaar woonden ze in Beilen: eerst op Verlengde Havenstraat 19 en vanaf 1963 op Acacialaan 18.
Boachi werd 85 jaar. Zijn vrouw verhuisde in 1988 van Beilen naar Baarn en is daar overleden. De historische vereniging heeft het graf van het echtpaar op de begraafplaats aan de Asserstraat in Beilen hersteld en schoongemaakt.
Bijbel als geschenk
Boachi’s grootvader was Quakoe Dua II, koning van Ashanti, een rijk van enkele miljoenen mensen dat aan de Nederlandse kolonie in Guinea grensde.
De oudste zoon van Quakoe Dua II was Aquasie Boachi (1827-1904). Een delegatie van de Nederlandse handelspost Goudkust ging in 1836 naar Kumasi, de hoofdstad van Ashanti, om met koning Quakoe te onderhandelen. Na een barre tocht van enkele weken door de rimboe werd het hof bereikt. Na dagen van wachten, het bijwonen van allerlei ceremoniën en het uitwisselen van geschenken –er waren meer dan 380 dragers nodig om de cadeaus voor Quakoe naar Kumasi te brengen– slaagde de delegatie erin een overeenkomst met de koning te sluiten. Hij beloofde jaarlijks enige duizenden soldaten voor Nederlands-Oost-Indië te leveren.
Het betrof slaven die hierdoor vrijkwamen en vervolgens het geld dat Nederland voor hen had betaald moesten terugbetalen door als soldaat te dienen. En dat terwijl Nederland en Engeland in 1818 waren overeengekomen een einde te maken aan de slavenhandel. Engeland protesteerde dan ook tegen de overeenkomst tussen Nederland en Ashanti.
Naar Nederland
De Nederlanders sloten het bezoek af met vuurwerk. Toen ze de volgende morgen wilden vertrekken, bood de koning hun zijn oudste zoon, Aquasie Boachi, en een neef, Quamina Poco, aan. Zij moesten volgens hem naar Nederland om een opleiding te volgen.
Een van de Nederlandse officieren noteerde: „Den volgenden morgen stelde de Koning ons zijnen zoon en neef voor, en verklaarde deze beide prinsen bestemd te hebben ons naar Holland te vergezellen, en verzocht ons voor beiden de meeste zorg te dragen, waaraan wij beloofden te zullen voldoen. (…) Wij vertrokken uit de hoofdplaats, in dezelfde orde als wij er in gekomen waren; nu echter door de twee jonge Prinsen voorafgegaan. (…) Z. H. (Zijne Hoogheid, LV) stond op de tinne van zijn paleis, toen wij er voorbij trokken, en groette ons minzaam met de hand.”
Samen met een tolk werden de beide jongens naar Nederland overgebracht. Via een kazerne in Hellevoetsluis kwamen ze op de Franse kostschool van S. J. M. van Moock in Delft terecht. Minister Baud van Koloniën wilde hen tot zendeling laten opleiden, zodat ze later onder hun eigen volk konden gaan werken. Daar voelden ze echter niet voor. Wel namen beiden de christelijke leer aan. In 1843 werden ze in Delft gedoopt. Later sprak Aquasie zijn afschuw uit over het brengen van mensenoffers zoals hij dat tijdens zijn jeugd had meegemaakt.
Aan het hof
De beide jongens werden uitgenodigd aan het hof van koning Willem II en dat van hertog Bernard van Saksen-Weimar. Zij werden daar als prinsen behandeld. Met de derde zoon van Saksen-Weimar, Hermann –later Württembergs generaal–, onderhield Aquasie tot diens overlijden in 1901 een geregelde briefwisseling.
Er werd een levensgroot groepsportret geschilderd van de beide neven en generaal Verveer –die de overeenkomst met koning Quakoe had gesloten– en als geschenk naar de Afrikaanse koning gestuurd. Het verhaal wil dat deze boos werd, omdat hij dacht dat zijn zoon en zijn neef waren gevild en dat hun vel (met kleren) op het doek was vastgehecht. In elk geval was het doek de volgende jaren niet in bezit van de koning van Ashanti, maar hing het in een fort, waar het al na tien jaar grotendeels was vergaan.
Mogelijk heeft hij ook de Bijbel geweigerd die koning Willem III hem aanbood. Het betrof een Statenbijbel van circa 40 bij 30 bij 25 centimeter, een uitgave van Jacob Hendrik Keur uit 1756. Het Boek kwam terug naar Nederland. Door tussenkomst van de burgemeester van Beilen werd kleinzoon Aquasie Boachi bij koningin Juliana uitgenodigd om het geschenk in ontvangst te nemen. Daar ging hij echter niet op in. Daarom is de Bijbel in juli 1974 aan Boachi’s zoon Piet geschonken, die in de Amerikaanse staat Californië woonde.
Tragische afloop
Quame, zoals de neef van de koning werd genoemd, bleek geen studiebol. Hij brak zijn opleiding af en ging het leger in. Hij verlangde terug naar Afrika. Daar hoopte hij koning te kunnen worden en de ontwikkeling van zijn volk te kunnen stimuleren. In september 1847 kreeg hij toestemming om te gaan. Kroonprins Willem II gaf hem een piano en een kostbaar geweer als afscheidscadeaus.
Terwijl Quame in het Nederlandse fort Elmina verbleef, kreeg hij bericht dat zijn oom niet wilde dat hij zou terugkomen als hij de taal niet goed zou beheersen. Er was echter niemand beschikbaar om hem die te leren. Quame was een man tussen twee werelden geworden. Met het geweer dat hij van Willem II had gekregen, benam hij zich in februari 1850 het leven.
Discriminatie
Zijn neef Aquasie Boachi studeerde aan de Koninklijke Academie in Delft en de mijnacademie te Freiberg in Saksen. Hij vertrok in 1850 naar Nederlands-Indië, maar vanwege zijn huidskleur werd hij steeds achtergesteld. Hij kreeg daarvoor uiteindelijk een schadevergoeding. Vanwege de ondervonden discriminatie verliet hij de mijnbouw en begon een koffieplantage. In 1904 overleed hij in Buitenzorg.
Aquasie liet verscheidene kinderen na, buiten het huwelijk geboren uit inlandse vrouwen. Sajot was de moeder van Aquasie Boachi junior, de man die in 1958 naar het land vertrok waar zijn vader was opgeleid. Over hem is tot nu toe veel minder bekend dan over zijn vader. Daar wil de Historische Vereniging Beilen graag iets aan doen.