Ellen over snacken
In de trein op weg naar een gezellig avondje met vrienden in Utrecht kringelt iets zoets mijn neusgaten binnen. De dader blijkt een dampende maiskolf in een frikadelspeciaalbakje. Af en toe neemt een jonge vrouw er een hapje van, tussen het whatsappen door. Haar opplaknagels tikken op het scherm van haar smartphone. Tegenover haar zit een man gembersap te drinken.
Te Utrecht wandel ik langs een Kentucky Fried Chicken. De zaak is leeg, op twee grijze vrouwtjes na, die druk doende zijn met de menukaart. Doen we de Hot Wings of toch de Filet Tower Burger, Truus?
Op de menukaart die ik even later voor mijn neus houd, staan ook burgers, maar dan anders. Ik twijfel. Ga ik voor de Meneer Smakers, een klassieke runderburger met gegrilde paprika, aubergine en oude kaas, of wil ik de Tante Connie, met geitenkaas en wilde bloemenhoning? En die Opa Harry, olala, dat is er eentje van Nieuw-Zeelands lam met rode bieten.
Ik bevind mij in Burgerbar Meneer Smakers aan een gezellig retro tafeltje, in afwachting van de „gastronomische” hamburgers die ze hier zeggen te serveren. De zaak zit bomvol jonge mensen.
De duimdikke burger die ik na tien minuten opgediend krijg, ligt op een prachtig knisperend broodje naast een stapeltje huisgemaakte frieten. Het vlees is afkomstig van vrije-uitloop-Maas-Rijn-IJsselrunderen. Of zoiets. Boven op de burger, die je met recht een meneer mag noemen, liggen grove snippers oude Utrechtse kaas te smelten.
Een prachtig gezicht. De smaak is navenant. „Ik wou dat Meneer Smakers mijn vader was”, verzucht ene Didi de volgende dag op Facebook. Dat gaat ver, maar ik kan haar een beetje begrijpen. Weg met de zompige hompen van de KFC. Kom er maar in, maiskolf, gembersap en Tante Connie! Het komt goed met snackend Nederland.
Reageren? ellen@refdag.nl