„Partijen moeten de handen ineenslaan voor herbestemming kerken”
Om leegstaande kerkgebouwen door herbestemming te behouden, is de bereidheid nodig van alle betrokken partijen om zich in elkaars situatie te verdiepen, openheid te geven over hun visie en over de schutting te kijken, stelt Herman Wesselink.
De komende tijd dreigen er nog honderden kerkgebouwen te verwaarlozen of te worden gesloopt, zo werd aan het begin van dit jaar bekend. Regelmatig verschijnen er dergelijke berichten in de media.
Maar eigenlijk is dit weinig nieuws. Het proces van kerkverlating en kerksluitingen is al decennialang aan de gang. Niet alleen zijn veel kerken gesloopt, veel gebouwenen hebben ook een nieuwe bestemming gekregen. Het werden kantoren, woningen, zorgcentra, winkels, theaters, musea, bibliotheken, scholen, boekhandels en horecagelegenheden. Zo groot als het aantal en de variëteit aan herbestemmingen is, zo groot is ook het verschil in de reacties die een bepaalde herbestemming oproept. Als voorbeeld van een geslaagde herbestemming wordt al gauw de tot boekhandel verbouwde dominicanenkerk in Maastricht genoemd.
Commerciële herbestemmingen van kerken waren lang niet overal succesvol: een Turkse bazaar in de voormalige gereformeerde kerk in Deventer ging uiteindelijk failliet. De Nieuwe Kerk in Amsterdam wordt echter succesvol gebruikt als tentoonstellingsruimte. Uit dit alles blijkt ook dat de mate van succes van de herbestemming van een kerk sterk afhangt van onder meer de geografische ligging.
In 1995 verscheen een publicatie naar aanleiding van een onderzoek naar herbestemmingen van kerkgebouwen door Tessel Polman. Het was een ontnuchterend relaas. Besluiten over de toekomst van een kerk werden vaak ad hoc genomen en uiteindelijk had geen van de betrokken partijen –het kerkgenootschap als oude en de projectontwikkelaar als nieuwe eigenaar– daar voordeel van.
Onmacht
Uit een recente publicatie van kerkjurist Petra Stassen blijkt dat de kerkenproblematiek door de onmacht van de betrokken partijen, die elk hun eigen opvattingen hebben en tegenstrijdige belangen koesteren, in deze vorm onoplosbaar is. Daarmee wordt bedoeld dat kerkgenootschap, overheid, projectontwikkelaar en erfgoedinstelling elk een eigen visie op de toekomst van de kerk hebben, waarmee uiteindelijk de weg naar een zinvolle herbestemming wordt geblokkeerd.
Het aanwijzen van een kerk tot monument betekent in theorie behoud van het gebouw, maar de praktijk wijst vaak uit dat een monumentenstatus alleen daarvoor geen garantie is. Het is dringend gewenst dat de overheid bij een transformatie van een kerk op een soepele manier met regelgeving omgaat. Meer regels kunnen de weg naar een nieuwe bestemming belemmeren.
Hoewel vaak wordt gezegd dat een passende herbestemming voor een kerk niet haalbaar is, zijn er positieve uitzonderingen. Behalve de genoemde kerk in Maastricht zijn ook de tot buurtcentra omgebouwde Julianakerk in Den Haag en de Pniëlkerk in Amsterdam-West voorbeelden van eigentijds gebruik van kerken waarvoor groot draagvlak is in de buurt. Ook kerkgebouwen die uitgeprocedeerde asielzoekers onderdak bieden, krijgen aandacht in de media.
Een dergelijke passende herbestemming slaagt alleen als verschillende lokale omstandigheden (ligging, draagvlak, investering, regelgeving, bouwtechnische staat, ruimtelijke indeling van de kerk, enzovoort) zich gunstig ten opzichte van elkaar verhouden. Voor leegstaande kerkgebouwen moet een gezamenlijke visie (van overheid en kerkgenootschappen) op de toekomst worden opgesteld.
Om leegstaande kerken door middel van een herbestemming voor de toekomst te behouden, zijn niet alleen veel goede wil en een lange adem nodig, maar ook bereidheid van de betrokken partijen om zich in elkaars situatie te verdiepen, openheid van zaken te geven en uiteindelijk over de schutting heen te kijken.
Een herijking van het monumentale kerkenbestand geeft duidelijkheid over de kerkgebouwen die op de langere termijn behouden dienen te blijven. Daarnaast zijn nieuwe wijzen van financiering nodig –bijvoorbeeld fondsen die onder één koepel vallen– om de instandhouding van kerkelijke monumenten te waarborgen nu de overheidssubsidies steeds verder teruglopen.
De auteur is promovendus aan de Vrije Universiteit in Amsterdam bij de faculteit der godgeleerdheid. Hij is als architectuurhistoricus vooral gespecialiseerd in kerkelijke bouwkunst en monumentenzorg.