Rapport-Wagner zorgde voor ommekeer
De oud-topman van Shell, Gerrit Wagner, overleed afgelopen woensdag op 86-jarige leeftijd.
Landelijke bekendheid kreeg hij pas in 1981, toen de naar hem vernoemde commissie het rapport ”Een nieuw industrieel élan” presenteerde. Het rapport van de toen al gepensioneerde topman sloeg in als een bom, vooral in sociaal-democratisch Nederland, waar het geloof in de maakbare samenleving nog ongebroken was.
Tegenwoordig klinken de aanbevelingen van de commissie-Wagner minder schokkend: het financieringstekort moest omlaag, de automatische koppeling van lonen en uitkeringen moest van de baan en de overheid moest de voorwaarden scheppen voor een bloeiend bedrijfsleven. In 1981 waren het echter revolutionaire adviezen, die de regering-Van Agt/Den Uyl naast zich neerlegde.
De triomf van de nieuwe zakelijkheid volgde pas een jaar later, toen de regering-Lubbers de filosofie van de terugtredende overheid overnam. Voor Wagner kwam zijn gelijk niet als een verrassing: „We merkten dat we aan gevoelens appelleerden die bij steeds meer mensen gingen leven. De grote werkloosheid kristalliseerde het gevoel dat we met het sociaal-economische beleid op het verkeerde spoor zaten.”
Wagner zei zich in die tijd gekwetst te hebben gevoeld, omdat er op ondernemers werd neergekeken. „Polarisatie was destijds verheven tot een beginsel van politiek links.” De felle discussie over de bevindingen van de commissie tekenden de tijdgeest. Achteraf gezien haalde Wagner het bedrijfsleven uit de negatieve hoek waar het in de jaren zeventig was beland.
Wagner werd op 21 oktober 1916 geboren in een gedegen middenstandsgezin, waar hij opgroeide met zes zussen en waar hij met astma soms maanden het bed moest houden. In Leiden studeerde hij in 1939 af in de rechten, waarna hij in dienst trad bij Bank Mees en een bijdrage leverde aan de wederopbouw van Rotterdam. In 1946 begon hij bij Shell.
Wagner kwam achtereenvolgens in Curaçao, Venezuela, Engeland, Indonesië en weer in Venezuela terecht, totdat hij in 1964 in Nederland een topfunctie kreeg. Acht jaar later was hij opgeklommen tot president-directeur van de Koninklijke Shell Groep, de hoogste post bij de Nederlands-Britse oliemaatschappij. Dat hij het tot die functie bracht, dankte hij mede aan zijn brede belangstelling voor de wereld buiten de olie-industrie.
Managers moesten volgens de grootste olieboer van ons land niet alleen op grond van hun vakkennis worden geselecteerd. „In ons bedrijf zijn wij dat al jaren geleden anders gaan aanpakken”, zei hij in 1976. Maatschappij- en mensenkennis waren minstens even belangrijk voor topfuncties. Hij was wel eens verbaasd dat andere ondernemingen dat anders zagen: „Je komt soms captains of industry tegen, en als je die buiten het werk leert kennen, dan zijn het nullen, misschien met een lage handicap op de golfbaan.”
Wagner gaf van 1971 tot 1977 leiding aan Shell. Het waren roerige jaren. De eerste oliecrisis van 1973 en 1974 was voor hem een „traumatische” ervaring. „Het was een totale revolutie op energiegebied met onvoorzienbare consequenties. Voor mij een dieptepunt, maar ook een hoogtepunt van verantwoordelijkheden.” Uiteindelijk vielen de gevolgen nogal mee, zoals Wagner had voorspeld: „Het gaat wel weer over.”
Op zestigjarige leeftijd trad Wagner terug als president-directeur, waarna hij nog tien jaar lang (1977-1987) de raad van commissarissen voorzat. Bij politiek links had Shell in die jaren een slechte reputatie. Het bedrijf weigerde zich terug te trekken uit Zuid-Afrika, waar het apartheidsbewind de scepter zwaaide. Wagner meende dat Shell niet anders kon. „Zodra wij zouden weggaan, doet een ander het werk”, zei hij in 1988. De protesten noemde hij „begrijpelijk, maar erg vervelend.”
Na zijn definitieve afscheid bleef Wagner opmerkelijk actief. Hij zette zich in voor de meest uiteenlopende zaken: voor het Concertgebouw en het Rijksmuseum, voor het internationaal recht en voor de samenwerking tussen de werkgeversorganisaties VNO en NCW. Speciale aandacht ging uit naar de zorg voor gehandicapten. In vraaggesprekken maakte hij er geen geheim van dat die betrokkenheid was ingegeven door zijn jongste, geestelijk gehandicapte dochter.
Van het schrijven van memoires wilde de Shell-topman niets weten, die zijn volgens hem toch gedoemd in de uitverkoop te belanden: „Straks weet niemand meer wie meneer Wagner was, dat is echt waar. Dat is… ach nou ja, de betrekkelijkheid van het leven.”