Burger heeft in Eritrea even veel vrijheid als in Noord-Korea
Tigiste Beyene, een dertiger, was zwanger van haar tweede kind toen ze naar een gevangenis werd gestuurd in de woestijn van het Oost-Afrikaanse landje Eritrea. Haar misdaad was het bijwonen van een gebedsbijeenkomst van een pinkstergroepering. Bij haar vrijlating, een jaar later, kreeg ze de boodschap mee dat ze tien maanden kreeg om haar geloof af te zweren en zich weer bij de Eritrees-Orthodoxe Kerk te voegen. Een priester van die kerk praatte stevig op haar in, evenals haar familie. Die had 50.000 nafka (zo’n 2500 euro) waarborg moeten betalen om haar vrij te krijgen.
Beyene weigerde zich van haar geloof af te keren, betaalde 30.000 nafka aan een smokkelaar en vluchtte naar buurland Ethiopië. „De donkerste kant van dit verhaal was niet mijn jaar in de gevangenis, maar de tijd dat ik thuis met mijn familie was”, vertelde ze de Amerikaanse onderzoeker Dan Connell later in Ethiopië. „Dat was een last die ik niet kon dragen.”
Het is slechts een van de verhalen die Connell optekende uit de mond van gevluchte Eritreërs. Een ander is dat van Said Ibrahim, een wees van 22 jaar, die eveneens de benen naar Ethiopië nam. De blinde Eritreër verdiende zijn brood als zanger, tot hij op een dag door de Eritrese geheime dienst bij de kladden werd gegrepen. Hij zou een liedje met een politieke tekst hebben gezongen. Ibrahim ging voor een maand de gevangenis in. Bovendien kon hij voor twee jaar fluiten naar een maandelijkse toelage die hij vanwege zijn handicap kreeg. Tenzij hij verklapt wie het liedje had geschreven.
Zoals Beyene en Ibrahim zijn er duizenden. Alleen al in Ethiopië leven naar schatting 76.000 Eritrese vluchtelingen. In Sudan, een ander buurland van Eritrea, is eveneens een grote Eritrese gemeenschap van vluchtelingen ontstaan. In restaurants in de Sudanese hoofdstad Khartoem kom je ze veel tegen in de bediening. En dan herbergt Israël nog eens tienduizenden Eritreërs. Al die vluchtelingen hebben een groot risico genomen: de Eritrese grenswachten hebben de opdracht iedereen neer te schieten die illegaal de grens over probeert te komen. Het trotseren van dat gevaar zegt veel over de mate van repressie in het Eritrea van president Isaias Afewerki.
De vluchtelingen –en zeker ook de burgers in Eritrea– zullen vorige week met ingehouden adem hebben geluisterd naar geruchten over een coup in hun moederland. Zo’n honderd soldaten van het Eritrese leger waren op maandag het ministerie van Informatie in de hoofdstad Asmara binnengedrongen en hadden de staatstelevisie Eri-TV overgenomen. Ze zonden een boodschap de ether in waarin ze de implementatie van de grondwet eisten, alsook de vrijlating van duizenden politieke gevangenen. En toen gingen de revolutionairen weer uit de lucht en keerde de ‘rust’ weer. Wat er precies gebeurd is, blijft gissen. Het heeft echter veel weg van een mislukte couppoging.
Nu brengen coups zelden louter goed teweeg, maar in Eritrea kan het er haast niet slechter op worden. De organisatie Freedom House schaarde het land onlangs nog onder de staten waar het met de vrijheid van de burgers „het slechtste van het slechtst” is gesteld. Eritrea staat daarmee op één lijn met landen als Noord-Korea en Sudan.
Op de ranglijst christenvervolging van Open Doors ‘scoort’ Eritrea de tiende plek. Hoewel de nooit geïmplenteerde grondwet de vrijheid van religie garandeert, verbood de regering in 2002 alle „nieuwe kerken.” Daaronder vallen met name evangelische en pinkstergroeperingen. Maar ook in de Eritrees-Orhodoxe Kerk grijpt het regime steeds dieper in. Toen patriarch Abuna Antonios daar in 2005 bezwaar tegen maakte, werd hij prompt onder huisarrest geplaatst.
Hoewel de ‘coup’ van vorige week niet slaagde, is het een opmerkelijk signaal. „Er heerst veel ontevredenheid in het leger”, zei Dan Connell vorige week tegenover The New York Times. „Als deze (opstand, MW) is neergeslagen, is dat nog niet het einde.” Veel analisten zijn het met hem eens. Laten we het hopen. Voor Tigiste Beyene, Said Ibrahim en vele anderen.
Reageren? buza@refdag.nl