Beeld van Henk Krol van ”arme oudere” klopt niet
Het beeld dat Kamerlid Krol van 50Plus neerzet van de financiële positie van ouderen staat op gespannen voet met de feiten, betogen Harry van Dalen en Kène Henkens.
De laatste tijd is er veel ophef over de inkomenspositie van ouderen. Het debat wordt tot nu toe vooral beheerst door een strategisch gebruik van feiten door de partij 50Plus. Interessant is om te zien hoe partijleider Henk Krol de geloofwaardigheid van statistieken ontkracht om zijn gelijk te bewijzen.
De kritiek dat onder 65-plussers het aandeel lage inkomens het laagst is van alle leeftijdsgroepen, ontwijkt Krol met de opmerking: „Kille rekenmethoden.” En dat het inkomen van 65-plussers gemiddeld hoog is, doet hij af met: „Dat is maar een gemiddelde. Het zal maar net je vader of moeder wezen die daar buiten valt.” In een interview met deze krant (RD 2-2) krijgt hij als tegenwerping dat volgens het CBS het armoederisico onder ouderen het allerlaagst is. Het antwoord van Krol: „Die statistieken kijken altijd naar bezit. Maar daar zit juist het manco: ouderen zitten veelal in een eigen huis dat ze tegenwoordig aan de straatstenen niet kwijtraken. Juist die mensen worden nu van alle kanten gepakt.”
Eigen beoordeling
Dat politici feiten en statistieken naar hun hand zetten, is niet nieuw of verrasssend. De vraag is hoe ouderen zelf hun inkomenspositie bestempelen. En hoe kijken Nederlanders tegen de inkomenspositie van ouderen aan? En hoe verhoudt dit zich met de feiten zoals officiële instanties als het CBS en SCP deze optekenen?
Wat de eerste vraag betreft, op 20 november 2012 kwam het SCP uitgebreid in de pers met een onderzoek naar hoe ouderen hun eigen inkomenspositie beoordelen. Deze aanpak komt tegemoet aan de bezwaren van Henk Krol. Ouderen komen zelf aan het woord en er wordt niet op technocratische wijze naar bezit gekeken.
Uit de studie van het SCP komt overduidelijk naar voren dat ouderen de afgelopen decennia er meer in inkomen op vooruit zijn gegaan dan jongeren. Het percentage ouderen dat stelt dat zij (zeer) makkelijk van hun (huishoud)inkomen kunnen rondkomen, is gestegen van ongeveer 40 procent in 1991 naar 63 procent twintig jaar later. Het percentage dat (zeer) moeilijk kan rondkomen, is nu ongeveer hetzelfde als in 1991.
Moeilijk rondkomen wil nog niet zeggen dat men in armoede leeft. Volgens het Armoedesignalement 2012 van SCP is de armoede onder 65-plussers aanzienlijk lager dan onder de jongere leeftijdsgroepen (2,6 procent tegen 6,5 procent). Dat komt vooral door de AOW en aanvullende pensioenen.
Verontwaardiging
Wanneer de inkomenspositie van ouderen ter sprake komt, steekt al snel publieke verontwaardiging de kop op, maar die verontwaardiging lijkt gestoeld op een geringe feitenkennis. Tijdens een steekproef vorige maand kregen 5646 respondenten de vraag voorgelegd onder welke leeftijdsgroep in Nederland de armoede hoger is: onder ouderen (65-plus), of jongere mensen (30-65 jaar)? Slechts 40 procent van de respondenten wist het correcte antwoord te geven.
Bij dit onderzoek valt op dat er geen significant verband is met de leeftijd van respondenten, hun geslacht, hun inkomenspositie of hun opleidingsniveau. Het beoordelen van armoedepositie in Nederland is daarmee blijkbaar voor de meerderheid van de bevolking moeilijk. Als het gaat om de relatieve inkomenspositie van ouderen is er dus sprake van een hardnekkig misverstand. Wellicht komt dit door ingesleten stereotype opvattingen over ouderen die eeuwenlang opgeld deden: ouderen zijn arm, eenzaam en hebben gebreken.
Huiskamer
Het feit dat mensen geringe kennis van feiten hebben valt nog te excuseren. Dat politici de nuance uit het oog verliezen is echter verwerpelijk. Als men maar vaak genoeg een verhaal herhaalt, dan wordt dit op den duur geloofd.
Die ruimte krijgen politici alleen als kiezers gewillig naar hen luisteren en niet zelf op onderzoek gaan naar de waarheid. In een snel individualiserende en complexe samenleving waarin men niet snel in contact komt met andere groepen, hebben opportunisten helaas al snel vrij spel.
„De Eerste Kamer is belangrijk en de Tweede Kamer is belangrijk, maar de huiskamer is het allerbelangrijkst,” aldus Krol onlangs in het tv-programma Pauw & Witteman. Daarmee hebben we wellicht de belangrijkste reden te pakken waarom kennis van de samenleving zo verschillend wordt geïnterpreteerd en uitgevent. Cijfers zoals het CBS en het SCP die verzamelen scheppen een beeld van de samenleving als geheel en zullen nooit het karakter van iedere huiskamer in het land benaderen. Wie die illusie nog heeft, wacht altijd een teleurstelling of roept net als Henk Krol: „Het is maar gemiddelde.”
De auteurs zijn respectievelijk hoogleraar economie aan Tilburg University en hoogleraar pensioensociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Beiden zijn tevens verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) in Den Haag. Een uitgebreidere versie van dit artikel is gepubliceerd op www.mejudice.nl.