Opinie

Stop de knabbel- en babbelcultuur rond de kerk

Het moest weer zo nodig: nog meer kritiek op ”de preek”. ”De zondagse preek sluit zelden aan bij mijn dagelijkse leven”, kopte Visie onlangs. Dat weten we dan ook weer. Een paar kritische kanttekeningen bij dit soort knabbel- en babbelretoriek.

prof. dr. A. Baars

4 February 2013 09:10Gewijzigd op 15 November 2020 01:44
”Wanneer er nog sprake is van een zekere waarheid, wordt die bepaald door wat de meerderheid van de bevolking vindt." Foto ANP
”Wanneer er nog sprake is van een zekere waarheid, wordt die bepaald door wat de meerderheid van de bevolking vindt." Foto ANP

De rubriek Slijpsteen in EO-blad Visie lanceert een stelling waarop mensen kunnen reageren met ”eens” of ”oneens”. In aflevering 4 van dit jaar gaat de stelling over het feit dat christelijk Nederland elke zondag weer kerkwaarts gaat. Daarbij rijst echter wel meteen de vraag of we eigenlijk nog wat met die preek ”kunnen”. Volgens het Visie-artikel is maar 16 procent van degenen die reageren het eens met de stelling dat de preek zelden aansluit bij hun dagelijks leven. Niettemin krijgen de oneensstemmers slechts zo’n 30 procent toegemeten van de kolommen in dit artikel, terwijl de eensstemmers zich breed kunnen uitspreken. Dat is op zijn minst opmerkelijk.

Reageercultuur

Nu is het reageren op allerlei opvattingen natuurlijk in. Alle media houden zich ermee bezig. Dagelijks zijn er radioprogramma’s waarin je je mening kunt geven over een bepaalde kwestie. Vaak wordt ook in procenten weergegeven hoeveel mensen met de stelling instemmen en hoeveel die afwijzen. Ook het RD volgt deze trend. Waarschijnlijk heeft dat ermee te maken dat dit soort acties ons allen het behaaglijke gevoel geeft dat onze mening er echt toe doet. De vraag of dat laatste echt zo is, wordt echter nauwelijks gesteld.

Het is belangrijk om te kijken naar het verschijnsel van stellingen. Die moeten vandaag de dag vooral kort, flitsend en uitdagend zijn. Dat betekent in feite doorgaans: eenzijdig, oppervlakkig en zeer suggestief.

Een voorbeeld. Een dezer dagen luisterde ik naar een praatprogramma over de volgende stelling: „President Obama is te links.” Dat had natuurlijk te maken met het de toespraak die de Amerikaanse president onlangs hield bij zijn tweede inauguratie. De reacties van de luisteraars waren zeer divers. Een van de redenen is dat de stelling allerlei dingen vooronderstelt, niet doorvraagt naar de diepte en daarom overloopt van suggestiviteit en oppervlakkigheid.

Bij deze vraag moet namelijk op zijn minst eerst duidelijk worden: Wat is links? Is dat het linkse van het orthodoxe marxisme-leninisme, van de Partij van de Arbeid of van mensen die zich aan de linkerflank van de christelijke kerken bevinden? Bovendien suggereert het woord ”te” dat we de mogelijke linksheid van Obama ergens aan afmeten. Enkele mogelijkheden: Is Obama te links ten opzichte van de conservatieve Tea Party of ten opzichte van de Latijns-Amerikaanse asielzoekers die in het zuiden van de Verenigde Staten wonen? Bovendien, gaat het bij te links om een taxatie vanuit de internationale Joodse gemeenschap, de geestelijke leiders in Iran of de heersende opinie hier in Nederland? Dat maakt namelijk nogal wat verschil.

Duidelijk is wel dat de media in dit soort stellingen knabbelen aan een bepaald probleem. Ze knabbelen net zo lang tot alle voorvragen en nuances verdwenen zijn en de stelling zo simplistisch is geworden dat zij volstrekt behapbaar is voor iedere Henk of Ingrid. Vervolgens babbelen wij er gezamenlijk lustig op los, veelal nauwelijks gehinderd door enige kennis van zaken.

Postmodern

Daar komt nog iets bij. In onze postmoderne cultuur bestaan merkwaardige opvattingen over wat vroeger ”de waarheid” heette. De grote verhalen van de filosofische en politieke systemen, van religieuze overtuigingen en van de Bijbel hebben afgedaan. Absolute, voor iedereen geldige waarheden bestaan niet meer. En áls iemand daarvoor nog wil opkomen, roepen we meteen dat ze zeker niet dwingend mogen worden opgelegd. Een religieuze overtuiging mag je alleen praktiseren in de beslotenheid van je eigen omgeving. Je mag die beslist niet in het publieke domein uitdragen.

Daarvoor is wel iets anders in de plaats gekomen. Absolute waarheden mogen er dan niet meer zijn, maar wanneer er nog sprake is van een zekere waarheid, wordt die bepaald door wat de meerderheid van de bevolking vindt.

De hele discussie rond de gewetensbezwaarde trouwambtenaar is daarvan een duidelijk voorbeeld. Een grote meerderheid in Nederland vindt dat het homohuwelijk moet kunnen. Dat is inmiddels alweer jaren geleden wettelijk vastgelegd. Deze met meerderheid van stemmen genomen beslissing dient volgens velen aan iedere trouwambtenaar dwingend te worden opgelegd. Hij of zij mag niet weigeren het huwelijk te sluiten van twee mensen van hetzelfde geslacht. Doet hij dat wel, dan betekent dat zijn ontslag.

Dat houdt dus in dat de waarheid vandaag de ag vooral bij meerderheid van stemmen wordt vastgesteld. Peilingen en inbelprogramma’s passen naadloos in dit denken. De procenten geven dwingend aan dat de meerderheid vindt dat het zo is. Dankzij de algemeen heersende knabbel- en babbelcultuur kunnen oppervlakkige en eenzijdige standpunten zodoende ineens tot algemene waarheid verheven worden.

God spreekt

Wat heeft dit allemaal te maken met de stelling in Visie: „De zondagse preek sluit zelden aan bij mijn dagelijkse leven”? Heel veel. Want ook in deze stelling is nogal wat geknabbeld en rondom deze uitspraak wordt vervolgens heel wat afgebabbeld.

In de eerste plaats: Waar gaat het nu eigenlijk om in de zondagse prediking? Is het ’t allerbelangrijkste dat die aansluit bij mijn dagelijkse leven? Scherp gezegd: is de preek er allereerst voor de bevrediging van mijn behoeften of om met gezag door te geven van wat ons van Godswege wordt aangezegd en beloofd? De Schrift stelt met grote nadruk dat het allereerst gaat om het laatste. Spurgeon stelt terecht de zaak op scherp: Als een dienaar van het Woord in zijn preek niet met overtuiging kan zeggen: Alzo spreekt de Heere! kan hij beter onmiddellijk naar huis gaan en nooit meer het Woord verkondigen. Bovendien: Als hij niet verwacht dat de Heere door dit gepredikte Woord zondaren wil zaligmaken, kan hij beter zwijgen. Want het geloof is uit het gehoor (Rom. 10:17).

Nu heeft de directeur van het Evangelisch Werkverband, Hans Maat, blijkens het artikel in Visie grote bezwaren tegen dit accent. Hij schrijft: „Als de apostel Paulus had geweten hoe sterk wij de waarde van preken baseren op zijn uitspraak ”het geloof is uit het gehoor”, dan had hij het vast niet gezegd.” Waar Maat de ‘inspiratie’ vandaan haalt om te bepalen wat Paulus eigenlijk zou moeten zeggen, is niet duidelijk. In elk geval kiest hij ervoor dat mensen beter niet te veel naar preken moeten luisteren, maar vooral geloofservaringen moeten uitwisselen. Hiervan zouden zij veel meer kunnen leren.

Zo origineel is Maat op dit punt nu ook weer niet. Alweer een jaar of vijftien geleden pleitte de Amerikaanse hoogleraar Lucy Atkinson Rose ervoor om „het Woord te delen.” ”Preken in de rondetafelkerk” is de ondertitel van haar boek. Wat zij voor ogen had was een soort eredienst die lijkt op een praatprogramma: iedereen kan zijn zegje doen en aan het einde van de rit maken we met behulp van een grafiekje duidelijk wat de meerderheid vindt. Over knabbelen en babbelen gesproken.

Laat duidelijk zijn: als het met de kerk deze kant op moet, zou ik vandaag mijn ambt nog neerleggen en thuislezer worden.

Veelvoudig doel

Een volgend punt is: gaat het er in de preek in eerste instantie wel om dat de preek moet aansluiten bij mijn dagelijks leven? Onduidelijk is hierbij ook nog dat in deze stelling niet meteen helder wordt wat bedoeld wordt met ”aansluiten” en met ”mijn dagelijks leven”. Daarover kun je namelijk ook een hele boom opzetten. Belangrijker is dat de preek volgens de Bijbel altijd een meervoudig doel heeft en dat de aansluiting bij het dagelijks leven daarbij bepaald niet het eerste is.

In de eeuwenlange geschiedenis van de bezinning op de prediking hebben met name twee teksten uit de Schrift een belangrijke rol gespeeld. De eerste is 1 Tim. 3:16 en de tweede Rom. 15:4. Daaruit leidden oudere gereformeerde én meer evangelisch getinte theologen af dat de prediking vanuit de Schrift allereerst onderwijs behoort te geven in de godzaligheid. Concreet betekent dit dat zij dient te weerleggen, te vermanen, te verbeteren en te vertroosten. De aansluiting bij mijn dagelijks leven vind ik in dit soort uitspraken niet onmiddellijk terug.

Integendeel, vanuit de gedachte van het weerleggen, vermanen, verbeteren, maar zelfs vanuit het motief van het vertroosten, wordt de dagelijkse praktijk van ons leven in de prediking óók voortdurend onder kritiek gesteld. En een christenmens kan zich in gemoede de vraag stellen of dat vandaag wel voldoende gebeurt.

Hierbij valt te denken aan een preek die een eeuw geleden is gehouden over Ezechiël 13. Zij begint zo ongeveer als volgt: „Gemeente, ik moet u vandaag antwoord geven op een vraag die u op het hart hebt. U wilt dat ik een valse profeet word. Maar ik kan dat van Godswege niet zijn. Een valse profeet is namelijk iemand die de mensen naar de mond praat.” Dit zijn geen woorden van een behoudende predikant uit de rechterflank van de gereformeerde gezindte, maar van de jonge Karl Barth. Me dunkt, we kunnen op dit punt wel iets van hem leren. Het valt te vrezen dat we dit diepe besef –al babbelend en bazelend – in grote delen van de evangelische beweging én in reformatorisch Nederland kwijtraken.

Het dagelijks leven

Betekent dit dat het dagelijks leven in de zondagse prediking niet aan de orde moet komen? Natuurlijk wel. Maar dan wel vanuit het juiste perspectief en in het juiste kader. De prediking raakt allereerst onze persoonlijke verhouding tot God: „Zoekt eerst het koninkrijk van God…” (Matth. 6:33). In dat licht mag vervolgens het brede spectrum van het licht van het Woord van God schijnen over alle aspecten van het leven.

Op dit punt maakt ds. Harmen van Wijnen, voormalig directeur van de HGJB, in het genoemde artikel een aantal zinnige opmerkingen. Hij zegt: „God spreekt altijd, maar dat betekent niet dat we van de plicht ontslagen zijn onze uiterste best te doen dat een preek goed landt.” Hij pleit er in dat verband voor dat prediking een vorm van tweerichtingsverkeer moet zijn. Allereerst moet de Bijbel zijn licht laten schijnen over ons leven. Maar vervolgens moeten de vragen van ons leven ook gebracht worden onder de lichtkoepel van het Woord van God. Die dubbele beweging was ook de kracht van de prediking van de beste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie en zeker ook van de Engelse puriteinen uit de 17e eeuw.

Babelcultuur

Eigenlijk zouden we gezamenlijk in opstand moeten komen tegen deze knabbel- en babbelcultuur. Want babbelcultuur wordt zomaar Babelcultuur, een cultuur van grenzeloze verwarring (Gen. 11:9). En de enige die daarbij baat heeft is de duivel, de ”diabolos”, dat is: verwarringstichter.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer