„Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees.”
De Geest rechtvaardigt en heiligt de kerk, gelijk de Zoon (1 Korinthe 6:11; 1 Petrus 1:22), en hernieuwt haar ten eeuwigen leven (Johannes 3:6). Hij doopt haar tot één lichaam (1 Korinthe 12:13). Hij woont in de gelovigen en wekt hen op van de doden. „Indien de Geest van Degene, Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont” (Romeinen 8:11). Hij woont in ons, als in Zijn eigen tempel. Daarom is het noodzakelijk dat de Heilige Geest waarachtig God is. „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in u woont?” (1 Korinthe 3:16) Ook zegt hij: „Gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen…” (2 Korinthe 6:16)

Uit al deze plaatsen en zaken blijkt overtuigend dat de Heilige Geest waarachtig en eeuwig God is. Indien iemand in de Heilige Geest niet gelooft, die gelooft ook niet in de Vader of in de Zoon en dus gelooft hij in het geheel niet in God. Want de Vader en de Zoon kunnen door ons niet gekend of geloofd worden dan door de openbaring van de Geest, Die van de Vader en de Zoon uitgaat en met beiden van één en hetzelfde Wezen is (Johannes 4:14).

Caspar Olevianus, 
predikant te Heidelberg

(”Apostolische Geloofsbelijdenis”, 1590)