Student Giljam leidde dijkherstel bij Sint-Annaland
Waterschapsingenieur M. J. Giljam (84) uit Scherpenisse herinnert zich de watersnood van 1953 als de dag van gisteren. De student weg- en waterbouw werd binnen één dag „gebombardeerd” tot opzichter bij waterschap Sint-Annaland.
Het zou springvloed worden en er trok een zware noordwesterstorm over het land. Die combinatie kon wel eens gevaarlijk worden. Op zaterdagavond 31 januari nam Giljam om elf uur nog even een kijkje bij de haven van Scherpenisse. „Ik was de enige niet. Er waren er meer die zich zorgen maakten.”
’s Avonds om tien uur stond het water op het gewone hoogwaterpeil, het moest toen echter laagwater zijn. Niemand was er gerust op. Giljam was jong, net 24 geworden, en maakte zich niet veel zorgen. „Ik besloot naar huis te gaan en mijn bed op te zoeken.”
Rond middernacht begon de torenklok te luiden. Ook loeide de sirene. „Ik schoot mijn kleren aan en snelde direct naar de haven. Daar was personeel van het waterschap samen met omstanders bezig om de gesloten coupures (zie kader) te versterken. Met man en macht werden er zandzakken geplaatst.”
De oud-waterschapsman herinnert zich dat het water al tegen de bovenrand van de betonnen muraltmuurtjes (zie kader) klotste. „Daarmee was een deel van de havendijk opgehoogd. Soms golfde het eroverheen. Aan de andere kant van de haven spoelde het water al over de kruin van de dijk. Aan de binnenkant was een begin van afkalving te zien. We hielden onze adem in: het hoogtepunt van de vloed moest nog komen.”
Foute boel
Een waterbouwkundig ambtenaar van het waterschap, J. van Dijke, zei tegen de aanwezigen: „Ga naar huis, mensen, om jezelf en je spullen in veiligheid te brengen”, vertelt Giljam. „Ik was echter eigenwijs en bleef bij de haven. We waren het jaar daarvoor getrouwd en woonden bij mijn schoonouders in. Ons huis aan de Weststraat lag hoog; als er al een dijk doorbrak, zou dat ons niet direct in de problemen brengen.”
Plotseling daalde het water snel; het overslaan van de dijken hield op. „Sommigen reageerden opgelucht, maar ik hoorde een schipper zeggen: „Foute boel, jongens. Er is wat gebeurd.” Hij had gelijk. De dijk was tussen halfvier en vier uur op veel plaatsen doorgebroken, onder andere bij Stavenisse. Ook de coupure bij de Kaaistraat in Sint-Maartensdijk had het begeven, evenals de spuisluis bij Poortvliet en dijken rond Brabantse polders. Wij wisten daar op dat moment helemaal niets van. Radio en telefoon waren uitgevallen. We waren bang dat er iets ergs was gebeurd.”
Na een enerverende nacht kroop Giljam zondagmorgen tegen halfzes weer in bed. „Ik hoopte nog wat te slapen, maar daar kwam niet veel van terecht. Niet veel later stonden een zus van mijn vrouw en haar man bij ons op de stoep. Halsoverkop waren ze op de fiets de Noordpolder bij Sint-Maartensdijk uitgevlucht. Ze hadden helemaal niets meegenomen.”
Giljam stelde zijn zwager voor om te proberen nog wat te redden. „Hij vond het prima. Rond een uur of negen gingen wij naar zijn huis om alle spullen op zolder te zetten. De sloten stonden toen tot hun rand vol water. Hier en daar stroomde het al over de weg. Onderweg kwamen we mensen tegen die zeiden: „In Stavenisse moet het verschikkelijk zijn.” Geruchten waren er genoeg, maar niemand wist het ware. Pas op maandag 2 februari konden we de eerste berichten van een paar amateurzenders opvangen. Toen bleek de omvang van de ramp pas goed. Ja, het is een wonder dat er van mijn familie niemand is omgekomen.”
Vloedgolf
Ook enkele binnendijken waren doorgebroken, zo werd zondagmiddag bekend. De Weihoek –tussen Poortvliet en Scherpenisse– en de Mallandse polder –tussen Sint-Maartensdijk en Sint-Annaland– liepen langzaam onder. Ook Giljams ouders moesten evacueren. „Ik ben hen gaan helpen in de Mallandse polder. We hebben hun spullen en koeien in veiligheid gebracht.” Van kerkgaan –Giljam kerkt bij de plaatselijke gereformeerde gemeente– kwam die dag uiteraard niets terecht.
Zijn vader stelde voor om de maandag daarop naar J. D. Jagt te gaan. De waterbouwkundig ambtenaar van waterschap Sint-Annaland had Giljam, derdejaarsstudent weg- en waterbouw, een halfjaar les aan huis gegeven, omdat hij niet zo gemakkelijk naar de reguliere lessen in Vlissingen kon. Wellicht wist Jagt meer.
„Het lukte me via allerlei binnendijken Sint-Annaland te bereiken. Daar trof ik zijn huis aan. In het water. Een vloedgolf had zich een weg naar de Voorstraat gebaand door de coupure in de havendijk. Jagt zelf was niet thuis.”
Giljam ging op zoek en vond de waterschapsman op de Molendijk. „Toen hij me zag, zei hij: „Als je wilt blijven, graag.” Hij bombardeerde me direct tot opzichter.”
Met kantonniers, arbeiders van het waterschap en een aantal burgers ging de kersverse opzichter aan de slag met het ophogen van de Bredevlietsedijk, een binnendijk tussen Sint-Annaland en Stavenisse. Op 16 februari werd namelijk weer een springvloed verwacht. Dan zou die dijk nodig zijn om het water tegen te houden.
„We kregen algauw hulp van Franse militairen. Later kwamen daar Belgische bij. Ik gaf op een gegeven moment leiding aan 800 man. En ik sprak geen woord Frans.”
Doorbraakgat
Op een gegeven moment kwam het doorbraakgat in de Annavosdijk tussen Sint-Annaland en Stavenisse aan de beurt. Als dat werd gesloten, zou er geen nieuw zout water meer binnenkomen in de Bredevlietsepolder die daarachter lag. „Ik weet nog dat we daar ijzeren hekken, voederbieten en zandzakken voor hebben gebruikt. Maar het gat kwam dicht.”
Aan de westkant van de Annavosdijk klotste nog steeds het zeewater. Dat kwam binnen door een gat in de zeedijk bij de Nol aan de noordwesthoek van het eiland Tholen. Met vereende krachten poogden de militairen ook dat gat te dichten. Vliegtuigen dropten zandzakken, ook werden de zakken per schip aangevoerd vanuit Sint-Annaland. Vanaf 16 februari liep er 800 à 1000 man te sjouwen met zandzakken, weet Giljam.
„De stroomgeul gaf de nodige problemen. Daarin wilden we een zogeheten zolderbak, een stalen dekschuit gevuld met stortsteen, laten zinken; maar dat lukte niet. Door de sterke stroom dreef hij zo de polder in. Toen hebben we er op 20 februari een tweede zolderbak ingevaren. De genie zou deze met explosieven tot zinken brengen. De springlading bleek echter iets te sterk. Het stalen dek vloog eraf. Het gat was echter dicht.”
Ten slotte kwam de werkstudent op Stavenisse terecht. Daar moesten vijf grote doorbraakgaten in de zeedijk worden gedicht, met zandzakken. Pas in november 1953 waren alle herstelwerkzaamheden daar achter de rug. „Provisorisch allemaal, dat wel.”
Zwartepiet
De oud-waterschapsman vindt het niet terecht dat de toenmalige bestuurders de zwartepiet krijgen toegespeeld voor de ramp, zoals in het boek ”De ramp” van Kees Slager. „Ja, ik ken hem goed. Hij is hier in Scherpenisse een paar huizen verder opgegroeid. Hij is een rooie, hoor. Maar goed, achteraf kun je zeggen dat de bestuurders wisten dat de zeekeringen tekortschoten – dat stond in een rapport uit 1939 van de toenmalige Stormvloedcommissie. Ze waren ook overtuigd dat er iets moest gebeuren.” Tot grootschalige maatregelen kwam het niet, want de oorlog gooide roet in het eten. En na de oorlog kreeg de aanleg van andere infrastructuur, zoals havens en wegen, voorrang, weet Giljam.
„Allerlei kleinschalige maatregelen hadden de bestuurders eerder al genomen; bijvoorbeeld het plaatsen van de muraltmuurtjes. In veel gevallen beschermden die muurtjes de dijk tegen doorbraak. Als ze die alleen hadden opgehoogd met grond, waren er zeker meer doorgebroken. Ook die bij Scherpenisse.”
Klik hier voor het ramprapport van Rijkswaterstaat.
Ing. M. J. Giljam
Ingenieur M. J. Giljam is geboren op 14 januari 1929 in Scherpenisse. Tijdens de ramp was hij student weg- en waterbouw. Vanaf 1954 werkte hij als zelfstandig ambtenaar voor het waterschap Sint-Maartensdijk, dat in 1959 met de andere waterschappen op het eiland fuseerde tot waterschap Tholen. Giljam werd daar waarnemend hoofd technische dienst. In 1977 volgde hij J. D. Jagt, het toenmalige hoofd technische dienst, op. Die functie vervulde hij tot zijn pensionering in 1990.
Coupure
Een coupure is een plek waar een weg een waterkering kruist. De waterkering is daar verlaagd. Bij hoogwater moet de coupure worden gedicht. Meestal zijn daarvoor aan de zijkanten van de coupure muren aangebracht. Daartussen kunnen schotten of balken worden geplaatst. Tussen de balken of tegen de schotten werd op Scherpenisse klei aangebracht.
Muraltmuur
Een muraltmuur is een betonnen muurtje van ongeveer een meter hoog boven op een dijk. Het diende als alternatieve en goedkope dijkverhoging. Het dankt zijn naam aan de uitvinder jonkheer ir. R. R. L. de Muralt. Tussen 1906 en 1935 werd ongeveer 120 kilometer van deze muraltmuurtjes aangelegd, ongeveer een derde van alle toenmalige Zeeuwse buitendijken. Andere dijken werden destijds opgehoogd met klei of kregen een bredere buitenberm.