”Geloofstaal trekt haar spoor” belicht 450 jaar NGB
HATTEM – Het herdenken van zestiende-eeuwse belijdenisgeschriften zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) en de Heidelbergse Catechismus is meer dan het opendoen van een antieke doos, vindt prof. dr. F. van der Pol. „Ons voorgeslacht heeft zijn vertrouwen in de Schrift verwoord. In dat spoor mogen wij de boodschap van Christus als de kern van ons leven ontvangen, zien en ervaren.”
Op het moment dat alle aandacht uitgaat naar de herdenking van het 450-jarig bestaan van de Heidelbergse Catechismus verscheen er onlangs een boek over het eerste formulier van eenheid: de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De bundel ”Geloofstaal trekt haar spoor. 450 jaar Nederlandse Geloofbelijdenis” (uitg. Kok, Utrecht) is een project van het platform Refo500 en de Theologische Universiteit Kampen (TUK) en bevat onder meer de bijdragen aan een symposium op 1 november 2011 in Kampen. Daar werd herdacht dat Guido de Brès, de opsteller van de NGB, in de nacht van 1 op 2 november 1561 een exemplaar van zijn belijdenisgeschrift over de muur van het kasteel van Doornik gooide.
Geloofstaal
De geloofstaal van de Nederlandse Geloofsbelijdenis vond zijn weg in de wereld van toen, zegt eindredacteur prof. Van der Pol, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen, in zijn woonkamer in Hattem. „De belijdenis drukte niet alleen uit wat De Brès persoonlijk geloofde, maar ook wat de overtuiging was van duizenden andere onderdanen van de Spaanse koning Filips II. Nu we 450 jaar verder zijn, kunnen we terugkijken. En dan zien we dat hun geloofstaal sporen heeft getrokken in de gereformeerde theologie en het persoonlijke geloofsleven.”
In de NGB klinkt de stem van een geloofsgemeenschap, aldus de gereformeerd vrijgemaakte hoogleraar. „Het gaat hier om gezamenlijk belijden: wíj geloven. Dat is een heel andere insteek dan we vaak in onze individualistische cultuur zien.”
Tegelijk is de toonzetting van de Nederlandse Geloofsbelijdenis heel persoonlijk. „Het gaat in de NGB om een persoonlijke verwoording van Wie God is. Hij is betrokken op de schepping en de mensenwereld. Het centrum van dit belijden is Christus. De mens vlucht voor God, maar Die zoekt hem op in het zenden van Zijn Zoon. Dat betekende een enorme troost en houvast voor vervolgde gelovigen in de zestiende eeuw. Zij konden zich vastklampen aan een goede en betrouwbare God.”
Dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis –of Confessio Belgica– is ontstaan in een tijd van christenvervolging, blijkt volgens prof. Van der Pol ook duidelijk uit het artikel over het laatste oordeel. „De Brès schrijft dat hun zaak, die nu door veel rechters en overheden als ketters en goddeloos wordt gezien, een zaak van de Zoon van God zal blijken te zijn. In artikel 37 spreekt een sterk verlangen en uitzien naar de wederkomst van Christus, wanneer God alle scheve verhoudingen zal rechtzetten.”
Hij denkt even na. „Misschien zijn wij dat wel verleerd, het verlangend uitzien naar de wederkomst van de Heiland. We zijn vaak zo druk met deze wereld en met onze carrière en vergeten dat er een doorgaande lijn is tussen dit leven en het toekomstige.”
Vaandel
De NGB kende een snelle verspreiding in de noordelijke gewesten, die in oorlog waren met Spanje. De synode van de Gereformeerde Kerk kwam in 1571 nog bijeen op vreemde bodem, in Emden in Duitsland. Daar koos de kerk de NGB als haar confessionele fundering. Ze sprak uit dat het goed was om deze belijdenis te onderschrijven om de eenheid in de leer tussen de Nederlandse kerken te tonen.
Zodra de politieke en militaire situatie het toeliet, stond de NGB ook op de agenda van de gewestelijke vergaderingen. „Ook daar werd besloten dat de gereformeerde predikanten de Nederlandse Geloofsbelijdenis moesten ondertekenen. De NGB functioneerde als een soort vaandel: hier staan we als kerken voor, dit is onze identiteit.”
Calvijn had niet zo veel op met telkens nieuwe belijdenissen. Hadden de Nederlandse protestanten niet gewoon de Franse Geloofsbelijdenis kunnen gebruiken?
„De Confessio Gallicana was wel het voorbeeld bij uitstek bij de opstelling van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Toch wilden de Nederlandse protestanten in verband met de politieke en religieuze situatie een eigen belijdenis. De Brès ging al stevig in discussie met dopersen en libertijnen over de sacramenten, de christologie en het gezag van de wet. De NGB werd daardoor, zeg maar, een geamendeerde Calvijn.”
De Nederlandse Geloofsbelijdenis is volgens u geen „onschendbaar mausoleum.” De inhoud moet een „levende traditie” vormen. Hoe?
„Veel kerkvolk ervaart vervreemding bij het eigen belijden. Dat kan liggen aan de soms moeilijke taal of aan de opbouw van de belijdenisgeschriften. Je zou kunnen denken aan hertaling. Een probleem is dan weer dat er verschillende formuleringen nodig zouden zijn, omdat de kerk steeds meer in doelgroepen is gaan denken: kinderen, jongeren, ouderen, alleenstaanden, gezinnen. Dat staat op gespannen voet met het ”wij” waarover de belijdenis spreekt. Het gaat om héél de kerkgemeenschap, héél de verbondsgemeenschap.”
Om de inhoud van de NGB een „levende traditie” te laten zijn, pleit prof. Van der Pol voor meer aandacht voor het eerste formulier van eenheid. „Dat kan natuurlijk door het lezen van een boek als ”Geloofstaal trekt haar spoor”, maar ook door academische reflectie en catechese. Predikanten zouden in hun preek best wel eens wat uit de NGB mogen citeren.”
Dit is het eerste deel van een drieluik over de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Volgende week woensdag deel 2: ds. J. J. van Eckeveld over ”Geloven en verwachten. Meditaties over de Nederlandse Geloofsbelijdenis”.