Analyse: Orthodoxe visie op homoseksualiteit onderbelicht
UTRECHT – Hulpverleners handvatten bieden voor het begrijpen en begeleiden van homoseksuelen met een christelijke achtergrond. Dat is het doel van de nieuwe handreiking ”Geloven onder de regenboog”. Zijn de opstellers in hun opzet geslaagd?
Met de handreiking willen het Kennisinstituut Movisie en vijf christelijke homo-organisaties, LCC Plus, „neutrale informatie” bieden voor professionele hulpverleners die cliënten met een (orthodox-)christelijke achtergrond begeleiden. Als het om homoseksualiteit gaat, onderscheidt de uitgave in de breedte van kerkelijk Nederland drie richtingen: progressief, gematigd en conservatief. Per stroming wordt aangegeven of homoseksuelen mogen deelnemen aan het avondmaal en een ambt mogen bekleden.
Het boek bevat ook twaalf interviews met homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’ers), afkomstig uit diverse kerken. De gesprekken laten zien hoe ze omgingen met de ontdekking van hun geaardheid en hoe ze daarmee, soms na lange tijd en veel worsteling, naar buiten traden. Meer dan eens kregen ze te maken met eenzaamheid en depressiviteit.
Ada, voormalig onderwijzeres in het reformatorisch onderwijs, vertelt dat ze voor haar coming-out op zoek ging naar een andere kerk en baan. „Ze denkt dat als ze uit de kast zal komen, ze ontslagen zal worden.” Ada woont dan al samen met een vrouw, „voor de buitenwereld als twee gewone vriendinnen.”
Tien van de twaalf geïnterviewden hebben „een andere visie ontwikkeld op de wil van God” dan die waarmee ze opgroeiden. De meesten kiezen voor samenwonen of trouwen met iemand van hetzelfde geslacht, of staan daarvoor open. Bij de keuze voor een andere visie op homoseksualiteit lijkt het gevoel geregeld maatgevend.
Slechts een van de ondervraagden, Wouter, leidt bewust een celibatair leven. Opvallend is dat deze 23-jarige oud-leerling van een reformatorische school minder dan alle anderen te kampen lijkt te hebben met (psychische) moeiten als gevolg van zijn geaardheid. Bij hem staat het gevoel níét voorop. „Vanuit de Bijbel ziet Wouter seksualiteit als iets dat bedoeld is tussen een man en vrouw.”
Het is jammer dat er niet meer homoseksuelen aan het woord komen die uit overtuiging kiezen voor een leven zonder relatie, ook als dat wél duidelijke spanningen oplevert. De specifieke moeiten waarmee deze groep te kampen kan hebben, blijven onderbelicht. Bovendien kunnen de interviews nu ten onrechte de indruk wekken dat een van huis uit christelijke homoseksueel bijna automatisch uitkomt bij de „progressieve” opvatting dat een relatie geen enkel probleem is.
Als het gaat om de visie dat homoseksualiteit te genezen zou zijn, laten de auteurs hun doorgaans redelijk objectieve toon ineens varen: „De LCC Plus organisaties en Movisie staan kritisch tegenover therapieën die verandering van de seksuele oriëntatie of genderidentiteit beogen.”
Een hulpvrager kan vanuit zijn christelijke achtergrond „wensen of ideeën hebben meegekregen die wetenschappelijk gezien problematisch zijn, terwijl de cliënt ze als reëel beschouwt. Probeer de cliënt er subtiel op te wijzen dat deze doelen niet haalbaar zijn en bied alternatieven aan”, aldus een aanbeveling.
”Geloven onder de regenboog” biedt (seculiere) hulpverleners nuttige informatie. Extra jammer is het daarom dat de uitgave toch eenzijdig is. De visie dat de Bijbel geen ruimte biedt voor homoseksuele relaties klinkt er onvoldoende in door. Daarmee doet de handreiking geen recht aan degenen die vanuit hun geloofsovertuiging kiezen voor een celibatair leven, ondanks de moeiten die dat kan geven.
Deze eenzijdigheid blijkt niet alleen uit de interviews. Het ontbreken van de orthodox-christelijke organisatie RefoAnders in het overzicht van ”belangrijke organisaties” –het COC staat er wel in– is bijvoorbeeld ronduit een omissie. En bij suggesties voor verdere studie blijven publicaties uit orthodox-christelijke kring, zoals de visienota (homo)seksualiteit van de reformatorische scholenorganisatie VGS, onvermeld. Door dergelijke keuzes verliest de handreiking aan waarde en is ze minder neutraal dan in de inleiding wordt gesuggereerd.