Catechismusliederen: rijme(le)nd door het troostboek
Het is van alle eeuwen: mensen vinden de Heidelbergse Catechismus zó waardevol dat ze de inhoud ervan op rijm zetten. Vooral met het oog op de jeugd, om het leerproces te vergemakkelijken. De jongste loot aan deze berijmingenboom komt uit Eindhoven.
De Delftse boekverkoper Dirk Adriaanse van Disselburg is in 1666 eindelijk klaar met zijn „moeyelijcken ende langhduyrighe arbeydt”: een psalmboek. Heel graag wil hij de Psalmen Davids zoals ze nu in de Statenvertaling beschikwaar zijn, kunnen zingen. De berijming van Datheen waaruit de gemeente in de kerk op dat moment zingt, is uiteraard niet geënt op de nieuwe vertaling uit 1637. En de berijmingen van anderen die inmiddels op de markt zijn verschenen, zijn niet goed genoeg.
Van Disselburg heeft dan ook zijn eigen ideeën over de criteria waaraan een psalmberijming moet voldoen. Hij wil graag álle woorden van David zingen. En het liefst alléén woorden van David. Dat wordt natuurlijk lastig als je een en ander zo veel mogelijk wilt laten rijmen, en tegelijk wil blijven binnen de strofe-indeling van het psalmboek van Datheen. Van Disselburg ontkomt er dus niet aan om aanvullingen te maken. Maar dat doet hij zo weinig mogelijk, én hij laat zien (met het gebruikte lettertype) of het woorden van David of eigen woorden zijn.
Psalm 42:1 komt er dan zo uit te zien (tussen haken de aanvullingen):
Gelijck een hert schreeuwt [o Heere],
Na de Water-stroomen [klaer],
Also schreeuwt mijn Ziele [seere]
Tot u, o Godt, [ja voorwaer].
Mijn Ziele dorstet na Godt,
Na den levendighen Godt:
Wanneer sal ick ingaen ende
Voor Godts Aengesicht verschijnen.
Blijkbaar heeft Van Disselburg de smaak te pakken gekregen. Want al een jaar later komt hij met een volgende uitgave: ”LII Christelijcke Geloofs-gesangen. Dat is: De Heydelberghsche catechismus. Eenigermaten op Rijm”. Hij legt in zijn voorrede uit dat hij in aansluiting op zijn psalmboek ook de 52 zondagen van de Heidelbergse Catechismus zingbaar heeft willen maken. Niet dat hij commercieel belang heeft of zichzelf een groot dichter vindt. „’t Is specialijck tot stichtinge van mijn selve, ende mijn Familie.” Maar, stelt hij, het is voor zover ik weet wel voor het eerst dat iemand zoiets op de markt brengt.
Net als bij de psalmen wil de boekverkoper in ieder geval de complete tekst van alle vragen en antwoorden van de catechismus laten terugkomen. Tegelijk wil hij de tekst zo veel mogelijk laten rijmen, en moet het lied op de melodie van een psalm gezongen kunnen worden. Opnieuw werkt hij met twee lettertypes, om de gebruiker direct duidelijk te maken wanneer het om een aanvulling gaat.
De twee vragen en antwoorden van zondag 1 giet Van Disselburg in vijf strofen, die te zingen zijn op de melodie van Psalm 1. Zo luidt de eerste strofe (tussen haken de toevoegingen):
Welck is uw’ eenigen troost beyde in
Het leven ende sterven? [Segget mijn.]
Dat ick met lijf end’ ziel’ beyde in ’t leven
Ende sterven, niet mijn, maer mijns [verheven]
G’trouwen Zalighmaeker, Jes’ Christi [goet]
Eygen ben, die [daer] met zijn dierbaer Bloedt
In de volgende strofe gaat het antwoord verder. Het is duidelijk dat Van Disselburg terecht opmerkt dat hij zichzelf niet als een groot dichter ziet.
Uit het hoofd
Intussen zegt de boekverkoper de eerste te zijn die een berijmde catechismus op de markt brengt. Dat is echter niet juist. Al in 1624 heeft de Haarlemse predikant Samuël Ampzing het troostboek op rijm gezet. De gedachte: vooral voor jonge kinderen is het aanleren van vragen en antwoorden die rijmen een stuk makkelijker dan het uit het hoofd leren van de echte catechismustekst. Ook de Franeker predikant Rudolphus Meyer geeft in 1638 de catechismus in „Nederduytsche vaarssen” uit. Toegegeven: die uitgaven zijn bedoeld om te memoriseren, niet om te zingen.
Maar ook een zingbare berijming is reeds voorhanden. Nota bene Van Disselburgs plaatsgenoot Volckerus van Oosterwyck, predikant te Delft, heeft in 1666 de bundel ”Geloofsliederen, dat is, de Heydelbergsche Catechismus, op sangrijm gestelt” het licht doen zien. Blijkens de opdracht heeft de Leidse hoogleraar Johannes Hoornbeek hem ertoe aangespoord. De predikant G. Saldenus schrijft een lofdicht waarin hij de „kinderschaar” aanspoort met dit boekje aan het leren te gaan.
Van Disselburg is dus in 1667 niet de eerste. Ook niet de laatste. Dr. H. van ’t Veld heeft in 2007 een overzicht gegeven van dertig door hem opgespoorde catechismusberijmingen in de periode 1624 tot 1993. Zelf voegt de Veenendaalse neerlandicus daar dan zijn eigen berijming aan toe. In ”Ik wil zingen van mijn Heiland” biedt hij 52 liederen bij de zondagen van de HC, te zingen op melodieën van bekende psalmen en gezangen. Zijn lied bij zondag 1 (”Ik heb slechts één houvast in leven en in dood”), op de melodie van Psalm 89, kreeg een bredere verspreiding omdat het is opgenomen in de bundel ”Uit aller mond”.
Lofzang gaande
Vorige maand is aan de berijmingenboom een nieuwe loot toegevoegd. Dr. Jan van den Brink uit Eindhoven bracht onder de titel ”Hij rekent met genade” zíjn berijming van de catechismus op de markt (uitg. Lucas Boeken, Tholen). Ook bij hem was het omgaan met de jeugd aanleiding voor zijn werk. Als ouderling van de gereformeerde gemeente in zijn woonplaats merkte hij tijdens de catechisaties dat jongeren de HC als lastig ervaren. Dat bracht Van den Brink ertoe de vaak lange en ingewikkelde vragen visueel te ontleden, zodat hoofd- en bijzinnen in één keer te zien zijn. In het tweede deel van ”Hij rekent met genade” is deze „leeshulp” opgenomen.
De intensieve omgang met het leerboek gaf de ouderling zo veel vreugde „dat als vanzelf de lofzang gaande werd gemaakt”, schrijft hij. Hij begon met „wat vingeroefeningen” om de inhoud van de HC in liedvorm om te zetten. Het resultaat is een berijming van alle 52 zondagen in 58 liederen op een groot aantal psalmmelodieën. Telkens is ook een strofe van de psalm waaraan de melodie is ontleend toegevoegd, afwisselend uit de berijming van 1773 en die van ds. C. J. Meeuse. Zo zijn vraag en antwoord 1 gegoten in vier strofen, te zingen op de melodie van Psalm 118 (zie illustratie).
Dichtkunst
Niet alles wat in de achterliggende vier eeuwen aan catechismusberijmingen is gemaakt, kan poëzie heten. Soms komt het gerijm erg dicht bij rijmelarij. Het doel van de predikanten, schoolmeesters en catecheten was vaak ook niet hoogwaardige dichtkunst te beoefenen. Het gemeenschappelijk streven van al die rijminitiatieven was en is de inhoud van de Heidelberger toegankelijk te maken (vooral met het oog op de jeugd) en een plek te geven in hoofden en harten van mensen.