„Ik verlang terug naar het Bagdad van voor de oorlog”
Miriam* kijkt naar de zwarte lucht en wijst op de knipperende lichten van een vliegtuig dat in de buurt aan het opstijgen is. „Zo dichtbij, hè”, zegt ze verwonderd. Maar bij de volgende zin is de romantiek van de donkere sterrenhemel met het vliegtuig op weg naar een onbekende bestemming verdwenen. Miriams gezicht verstrakt. „Weet je dat de apaches in Bagdad ook heel laag overvlogen? Dat was echt beangstigend.”

Miriam werd geboren in Bagdad en woonde er bijna haar hele leven. Gedwongen door het vele geweld vluchtte ze naar het veiligere noorden van Irak. Daar woont ze nu in een christelijke wijk, samen met haar moeder, die in de 80 is. Het is geen gemakkelijk leven. Miriam spreekt de Koerdische taal niet en heeft geen baan. Een broer en een zus hebben het land verlaten, een andere zus woont in Kirkuk. Open Doors, die opkomt voor vervolgde christenen wereldwijd, tekende haar verhaal op.
Teleurstelling
Ze is net op pad geweest voor een sollicitatiegesprek. Zonder succes. Miriam is zichtbaar teleurgesteld. „Ze bellen me nog wel als ze me nodig hebben, zeiden ze. Dat voorspelt niet veel goeds. Het was een vereiste dat je veel kennis moest hebben van het computerprogramma Excel en daar weet ik niet zoveel van.” Miriam is ergens in de 40 en hoog opgeleid. Ze spreekt goed Engels en Frans en houdt van aanpakken. „Maar toch wil niemand me hebben.” Of haar christelijk geloof bij de afwijzing ook een rol speelt? Wie zal het zeggen, in Irak weet je dat nooit.
Tweeënhalf jaar geleden kwam Miriam met haar moeder naar Noord-Irak. „Waarom zou je nog in Bagdad willen zijn, als de bommen je om de oren vliegen? We konden daar gewoon niet blijven”, mengt Miriams moeder zich ineens in het gesprek. Miriam vult aan: „Er zijn weken geweest dat we ons huis niet uit konden en niemand zagen, omdat er bommen vielen.” Ze herinnert zich ook een moment waarop ze het gordijn zag opbollen in een kamer die was vernield tijdens bombardementen. „Toen ik keek wat het was, keek ik tegen opgeheven wapens aan. Waren het militairen die vroegen of alles in orde was. „Ja”, zei ik, „alles is goed.” Maar het beeld van de loop van een geweer op mij gericht staat op mijn netvlies gebrand.”
Terugverlangen naar Bagdad
Ze beschrijft de gruwelijkheden die ze meemaakte in Bagdad. Een stad waarover de westerse media niets anders berichten dan dat het een plek van dood en verderf is. Toch kent Miriam ook een andere kant van de stad. „Ik verlang terug naar Bagdad van voor de oorlog. Als ik kon, zou ik de tijd willen terugdraaien. Deze hele catastrofe vergeten”, zegt ze. Het was een verschrikking onder het regime van Saddam Hoessein, zeker. Miriam verlangt niet terug naar de oud-dictator. Het was echter wel een tijd waarin het veiliger was en christenen hadden minder te vrezen dan vandaag de dag. Sinds 2003 is het volgens Miriam echt bergafwaarts gegaan met Bagdad en zelfs met heel Irak.
„Dit is het land waar ik van hou. Waar ik ben opgegroeid en waar ik mijn hele leven heb gewoond. Maar er is zoveel veranderd. Na 2003 kon het eigenlijk niet meer dat ik zonder hoofddoek op straat liep. Ineens veranderde de stad, kwamen er mensen van buiten die gingen vertellen wat wij moesten doen. Er werd echt neerbuigend naar me gekeken”, zegt Miriam. „Ik heb er nooit aan toegegeven, heb altijd geweigerd om een hoofddoek te dragen. Maar het droeg er ook toen al aan bij dat het voor christenen bijvoorbeeld moeilijker werd om een baan te krijgen.”
Waardeloos
Het gesprek met Miriam verloopt met horten en stoten. Ze spreekt zacht en behoedzaam. Soms valt ze gewoon even stil en staart ze voor zich uit. Getraumatiseerd door geweld, diep gekwetst en gekrenkt door de gedachte dat haar leven waardeloos is. Geen werk, geen vrienden, geen eigen gezin. Dat laatste is een gegeven dat Miriams eigenwaarde al een enorme knauw geeft, omdat het eigenlijk not done is in Irak.
Op de vraag of Miriam nog ergens vrolijk van wordt, schiet ze in de lach. Maar terwijl ze praat, springen de tranen haar in de ogen. „Toen ik een kind was, toen was het goed. Bagdad was echt een mooie stad, weet je. Ik genoot ervan met mijn familie samen te zijn. We gingen wandelen in de prachtige parken, het was een plek waar je graag was. Daarom verlang ik zo terug naar de tijd van voor de oorlog. Toen kwam 2003. Vanaf toen volgde schok na schok na schok. Voor christenen werd het ook steeds gevaarlijker. We konden niet anders dan weggaan”, verzucht ze. „We hebben geprobeerd asiel te krijgen voor een ander land via Syrië, maar dat lukte niet. Nu zijn we hier, en wat kunnen we? Ik heb geen hoop meer.”
*Miriam heet in werkelijkheid anders. Om veiligheidsredenen wordt haar echte naam niet vermeld.