Arbeidstijdenarrest ingrijpend voor zorg
Bert Hermans en André den Exter verwachten dat het Kiel/Jaeger-arrest (beschikbaarheidsdienst geldt als arbeidstijd) ingrijpende gevolgen zal hebben voor de Nederlandse instellingen in de gezondheidszorg.
Recentelijk deed het Europees Hof van Justitie een belangwekkende uitspraak over arbeidstijden in de gezondheidszorg. Het hof kwam tot de conclusie dat een beschikbaarheidsdienst als arbeidstijd moet worden aangemerkt, zelfs wanneer de arts op zijn werkplek mag rusten en er geen werkzaamheden van hem worden verlangd. Deze uitspraak is gebaseerd op de Europese Arbeidstijdenrichtlijn.
Brancheorganisaties in de zorg verwachten „behoorlijke financiële en personele gevolgen” voor Nederland van de uitspraak. Wat valt er werkelijk te verwachten?
De feiten
Hoewel het Kiel/Jaeger-arrest volledig in de Duitse situatie speelt, staat onmiskenbaar vast dat deze zaak grote overeenkomst vertoont met de situatie rond slaap- en beschikbaarheidsdiensten in Nederland.
Jaeger, arts-assistent in het ziekenhuis te Kiel (Duitsland), vervult regelmatig beschikbaarheidsdiensten. Daarbij is geregeld dat hij in het ziekenhuis aanwezig moet zijn en moet werken wanneer dit van hem wordt verlangd. Jaeger meent dat de beschikbaarheidsdienst die hij op de afdeling spoedgevallen verricht, volledig als arbeidstijd moet worden aangemerkt.
Het Duitse recht maakt onderscheid tussen dienstwaarneming, beschikbaarheidsdienst en bereikbaarheidsdienst. Alleen dienstwaarneming zelf wordt volledig als arbeidstijd aangemerkt. Beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdienst worden daarentegen als rusttijd aangemerkt, met uitzondering van de tijd dat beroepswerkzaamheden zijn verricht.
In deze zaak wilde de Duitse rechter van het Europees Hof van Justitie weten of het Duitse recht in overeenstemming is met de Arbeidstijdenrichtlijn. Volgens het hof is beslissend voor artsen die beschikbaarheidsdiensten in ziekenhuizen verrichten, dat zij fysiek aanwezig moeten zijn op de door de werkgever aangewezen plek. Bovendien moeten zij zich daar ter beschikking van de werkgever houden om indien nodig onmiddellijk hun diensten te kunnen verlenen.
Die verplichting, waarbij het de betrokken artsen niet vrijstaat om hun plaats van verblijf te kiezen tijdens de wachtperiodes, maakt volgens het hof deel uit van de uitoefening van hun functie. Het maakt daarbij geen verschil dat de werkgever de arts een rustkamer ter beschikking stelt waarin hij mag verblijven zolang hij geen werkzaamheden hoeft te verrichten. Het hof voegt daar nog aan toe dat op een arts die verplicht is zich gedurende zijn beschikbaarheidsdienst op een door de werkgever aangewezen plek ter beschikking van de werkgever te houden, aanzienlijk zwaardere verplichtingen rusten dan op een arts die bereikbaarheidsdienst verricht. Dit omdat de arts gescheiden van zijn gezin moet blijven en minder vrijheid heeft om de tijd in te delen waarin geen werkzaamheden van hem worden verlangd.
Daardoor kan van een arts die dienst heeft en waarbij zijn werkgever hem verplicht zich op een gegeven plaats beschikbaar te houden, niet worden gezegd dat hij rust wanneer van hem geen daadwerkelijke beroepswerkzaamheden worden verlangd.
Het hof komt tot de conclusie dat een nationale regeling zoals die in het Duitse recht, waarbij de beschikbaarheidsdienst als rusttijd wordt aangemerkt, in strijd is met de Arbeidstijdenrichtlijn.
Onderschatting gevolgen
Al eerder was de advocaat-generaal (AG) in deze zaak tot een vrijwel gelijkluidende conclusie gekomen. De uitspraak van het hof mocht dan ook in zekere zin al worden verwacht. Toch is dit arrest om verschillende redenen belangwekkend.
In de eerste plaats vanwege het feit dat verschillende Europese landen tot nu toe de impact van de conclusie van de AG tamelijk hebben onderschat of gebagatelliseerd. Immers, de AG baseerde zijn conclusie in belangrijke mate op het eerder door het hof gewezen Simap-arrest. Daarin had het hof al geoordeeld dat de diensten die artsen in teams voor eerstelijnszorg in de regio Valencia (Spanje) verrichten, en waarbij hun fysieke aanwezigheid in het gezondheidscentrum is vereist, in hun geheel als arbeidstijd moeten worden beschouwd.
Op basis van dat arrest had al verwacht kunnen worden dat het hof ook in andere landen invloed zou kunnen hebben op aanwezigheidsdiensten van beroepsbeoefenaren.
In de tweede plaats is deze uitspraak van belang omdat de Nederlandse regering zich, bij monde van de minister van Sociale Zaken, tot nu toe op het standpunt heeft gesteld dat het Simap-arrest alleen betrekking zou hebben op de specifieke situatie van artsen in Spanje en niet zonder meer toegepast kan worden op andere gevallen. Bovendien stelde de minister dat bij de invulling van aanwezigheidsdiensten de tijd waarin uitsluitend sprake is aanwezigheid en er geen werkzaamheden worden verricht, als rusttijd moet worden aangemerkt.
Met die redenering heeft het hof in het recente arrest-Kiel/Jaeger korte metten gemaakt. Inmiddels hebben de kamerleden Van der Laan en Lambrechts naar aanleiding van deze uitspraak kamervragen gesteld. De vragen hebben betrekking op beschikbare capaciteit, financiële gevolgen en gevolgen voor specifieke beroepsgroepen.
Verwacht mag worden dat de gevolgen van dit arrest voor de instellingen in de gezondheidszorg aanzienlijk zullen zijn. Immers, de huidige bepalingen in de collectieve arbeidsovereenkomsten zijn op de Arbeidstijdenwet gebaseerd. Nu daarin de grondslag is verdwenen voor het maken van een verschil tussen feitelijke dienstverrichting en beschikbaarheidsdiensten (zoals aanwezigheidsdiensten in ziekenhuizen en slaap- en wachtdiensten in verpleeg- en verzorgingshuizen), zal dat met name voor de beschikbare capaciteit van beroepsbeoefenaren in de instellingen grote gevolgen hebben. Instellingen hebben nu meer artsen en andere werknemers nodig om de diensten te kunnen laten vervullen. Dat personeel is er feitelijk niet of niet voldoende. Mogelijk wordt ook een ’oplossing’ gezocht door het omzetten van beschikbaarheidsdiensten in bereikbaarheidsdiensten, of door artsen gedurende deze diensten volledig te laten werken (Trouw 10-9).
Indirect zal het arrest naar verwachting ook financiële consequenties hebben. Voor die mogelijke financiële consequenties zullen de instellingen door de overheid bijvoorbeeld via de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling gecompenseerd willen worden. Zo niet, dan valt te vrezen dat de feitelijke zorgverlening nog verder onder druk zal komen te staan, met alle gevolgen van dien voor de wachtlijsten.
Specifieke beroepsgroepen
Verder is het arrest ook voor specifieke beroepsgroepen, zoals arts-assistenten, van belang. In dit verband telt dat de afwijkingsmogelijkheid in de Arbeidstijdenrichtlijn per 1 augustus 2004 ook van toepassing wordt op (de activiteiten van) artsen in opleiding, zij het met een overgangsperiode.
Tijdens een vergadering van de PWG (Permanent Working Group of European Junior Doctors) in 2002 werd vastgesteld dat het Simap-arrest, en dus nu ook het Kiel/Jaeger-arrest, in een aantal landen in tegenspraak is met de geldende nationale wetgeving. Zo ook in Nederland.
In onze Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit (ATW/ATB) zijn ook verplichte rusttijden binnen aanwezigheidsdiensten opgenomen. Eerder hield de PWG al een enquête onder haar leden over de gevolgen van het Simap-arrest. Zij verwachtte veel problemen bij de implementatie van de richtlijn. De PWG heeft jaren gestreden om de uitzondering van arts-assistenten op de richtlijn weer ongedaan te maken. De PWG wenste dan ook op zo kort mogelijke termijn een maximale werkweek van 48 uur. Die wens gaat met dit arrest per omgaande in vervulling.
Al eerder, in 2001, is over de consequenties van het Simap-arrest voor de Nederlandse Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit overleg gevoerd door de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen (LVAG) en de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD) met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het ministerie zou daarop onderzoeken wat de consequenties van het Simap-arrest waren voor de Nederlandse regelgeving. Tot nu toe is er alleen een reactie van de Arbeidsinspectie en SZW op een brief van de LVAG gekomen die stelt dat het Simap-arrest niet van toepassing zou zijn op de ATW/ATB. Een standpunt dat ook, gezien het recente arrest-Kiel/Jaeger, moet worden herzien.
Ook de mogelijkheid die is geopperd dat Nederland (met een aantal andere lidstaten van de EU) zou kunnen kiezen voor een ”opt-out” in de Arbeidstijdenrichtlijn, is door het arrest in een ander perspectief komen te staan. Met die opt-out zou de lidstaat kunnen besluiten de maximale arbeidstijd per week van gemiddeld 48 uur niet toe te passen, mits daarbij de nodige maatregelen worden getroffen ter bescherming van de werknemer.
Het hof meldt in het arrest alleen dat Duitsland geen gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid heeft gemaakt. Die opt-out biedt lidstaten (op termijn) wellicht nog een escape, zij het dat dan wel aan alle genoemde voorwaarden moet zijn voldaan. Dat laatste betekent dat de werknemer met het langer dan 48 uur werken wel moet instemmen. Door te kiezen voor opt-out zal de werkgever naar verwachting de relatie met de werknemer zwaar onder druk zetten.
De auteurs zijn als gezondheidsjurist verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.