Integratie of conflict
In de sociale wetenschappen staat de contacthypothese van Allport tegenover de conflicthypothese van Coser. Wanneer je mensen met uiteenlopende achtergronden en opvattingen samenbrengt, leidt dat dan tot meer begrip voor elkaar of juist tot meer conflicten? In Mens en Maatschappij (87e jaargang nr. 4) wordt het Rotterdamse project vriendschapsscholen, dat in 2003 van start ging, tegen die achtergrond geëvalueerd.
Scholen met een eenzijdige leerlingenpopulatie werden met elkaar in contact gebracht. Wat voor resultaten leverde dat op? Het probleem was wel dat er geen meting vooraf had plaatsgevonden. Vandaar dat de onderzoeker het moest hebben van de gepercipieerde uitkomsten. Welk beeld hebben schoolleiding, leerkrachten en scholieren van de effecten van dit project?
Als voorwaarde voor succesvol contact wordt bij de contacthypothese gesteld dat men gemeenschappelijke doelen moet creëren. Dit bleek echter niet per se nodig te zijn. Steun van de omgeving (ouders en leerkrachten) bleek evenmin relevant. Een vergelijkbare status van de deelnemende groepen is wel van belang. Als de ene groep een stuk beter kan schaatsen dan de andere, is het niet verstandig om een schaatsactiviteit te organiseren.
Het is ook beter om niet expliciet aandacht te vragen voor de religieuze en culturele verschillen. Zoals de conflicthypothese voorspelt, roept dat alleen maar conflicten en spanningen op. Volgens deze hypothese is vooral ook bij een georganiseerd en gedwongen samenzijn de kans groot dat het fout gaat. Dit bleek echter bij het Rotterdamse vriendschapsproject niet zo te zijn.
Succesvol interetnisch contact blijkt dus geen vanzelfsprekendheid te zijn, maar ook geen onmogelijk te bereiken doel.
Socialisme & Democratie (jaargang 69 nr. 11/12) bevat een terugblik op het ontstaan van het kabinet-Rutte II. Emeritus hoogleraar J. Th. J. van den Berg ziet het als een nadeel dat Nederland niet het Belgische systeem heeft van de parlementaire investituur. Daar bestaat een kabinet niet, tenzij het door een vertrouwensvotum van het parlement is aanvaard.
De grote stilte waaronder het nieuwe kabinet tot stand kwam, had het nadeel dat men niet kon voorzien welk van de plannen veel verzet zou opleveren. Volgens Van den Berg was de ophef over het nivellerende karakter van de voorgestelde zorgverzekeringspremie mateloos overdreven.
Nadat het kabinet-Rutte I het niet eens kon worden over het bezuinigingsprogramma, is te overhaast besloten tot ontbinding van de Tweede Kamer. Ook de PvdA wilde dat. Tegelijkertijd hield die partij zich afzijdig toen het Kunduzakkoord in elkaar werd gezet. Gelukkig durfden de leiders van de betrokken partijen niet door te zetten. Binnen een week begonnen ze afstand te nemen van wat ze hadden afgesproken.
De verkiezingsuitslag was zodanig dat niemand meer om de PvdA heen kon. Toch was het onverstandig om GroenLinks en de SP onbekommerd aan de kant te zetten.
De nieuwe formatieprocedure, zonder de koningin, bleek dankzij de scheidende Kamervoorzitter goed te werken. Maar D66, die dit alles bedacht had en destijds ook de vader was van de paarse coalitie, stond pijnlijk aan de kant.
De gekozen methode van het uitruilen van onderwerpen in plaats van het vinden van compromissen hoeft niet verkeerd te zijn en is ook niet nieuw. In de tijd van Drees was er vooral sprake van het uitruilen van departementen.
Oud-defensieminister Van Middelkoop bespreekt in Denkwijzer (jaargang 12 nr. 3) het boek ”Over de democratie in Amerika” van de 19e-eeuwse filosoof Alexis de Tocqueville, dat onlangs in een Nederlandse vertaling verscheen. Het boek prikkelt om na te denken over het geraamte van onze constitutionele ordening en de beginselkeuzes die daaraan ten grondslag liggen.
Volgens Van Middelkoop is een confrontatie met de harde politieke realiteit een vruchtbare exercitie tegenover de soms wat eenzijdige theologische focus binnen de ChristenUnie en het sterke gezindheidspolitieke accent van de keuzes die men daar maakt.
Voor Tocqueville is gelijkheid het fundamenteelste maatschappelijke en politieke structuurbeginsel. Hij ziet een legitieme gelijkheid die verheft, tegenover een gelijkheidsstreven dat sterken verlaagt naar het niveau van de zwakken. In het laatste geval verkiest men gelijkheid in slaafsheid boven ongelijkheid in vrijheid.
Op jonge leeftijd brak Tocqueville met zijn rooms-katholieke geloof. Dat verhindert hem niet om ruime aandacht te geven aan de godsdienst als maatschappelijk relevante factor. In Amerika heeft men volgens hem de geest van de religie en de geest van de vrijheid prachtig weten te combineren. Hij ziet een relatie tussen het christendom en fundamentele rechtsstatelijke en democratische noties zoals vrijheid, een sociaal ethos, barmhartigheid en solidariteit.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl