Promovendus: Gemiddelde hugenoot geen geloofsheld
UTRECHT – Ze staan bij veel mensen bekend als religieuze hardliners. De Franse protestanten die aan het einde van de zeventiende eeuw hun land ontvluchtten, kozen liever voor ballingschap dan zich te bekeren tot het rooms-katholicisme. Maar promovendus David van der Linden kijkt daar toch wat anders tegen aan. „De gemiddelde hugenoot was geen geloofsheld.”
Van der Linden (29) promoveerde vandaag aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar hugenoten die in de periode 1680-1700 vanuit Frankrijk naar de Nederlanden vluchtten (”Experiencing exile. Huguenot refugees in the Dutch Republic, 1680-1700”).
Hoewel zeker 100.000 hugenoten hun toevlucht in de Republiek der Nederlanden zochten, is er nog relatief weinig onderzoek naar deze groep gedaan. Historici richten zich bovendien vaak op één aspect van de migratiegolf. „Sociaaleconomische historici hebben hun data en statistieken, cultuurhistorici de persoonlijke verhalen van mensen”, zegt Van der Linden. „Om de ballingen in de vroegmoderne tijd beter te begrijpen, heb ik geprobeerd beide benaderingen te combineren.”
Wat levert deze „synthetische geschiedschrijving” op?
„Je kunt de gegevens van honderd mensen in een database gooien, maar het gaat wel om mensen. Daarom is het belangrijk om ook oog te hebben voor de persoonlijke kant van de ballingen, onder meer door dagboeken, brieven en preken te bestuderen. Veel onderzoek richt zich op de culturele en intellectuele bovenlaag. Als je alleen aandacht besteedt aan Pierre Bayle en een aantal succesvolle boekhandelaars, verlies je 99,9 procent van de hugenoten uit het oog.”
Waarom verlieten Franse protestanten hun vaderland?
„Koning Lodewijk XIV herriep in 1685 het edict van Nantes, waardoor de protestanten niet langer het recht hadden hun geloof uit te oefenen. De hugenoten reageerden aanvankelijk wat lijdzaam, maar toen er daadwerkelijk dragonders in huis kwamen, bekeerden velen zich in naam tot het rooms-katholicisme. Van de ongeveer 1 miljoen hugenoten koos 10 à 15 procent voor ballingschap. Maar dat blijven schattingen.”
Het beeld dat hugenoten geslaagde migranten waren, is volgens Van der Linden maar ten dele waar. „Ballingschap gaf de vluchtelingen de religieuze vrijheid die ze zo vurig verlangden, maar het stelde hen ook voor een groot aantal problemen. Ze moesten een baan vinden en onderdak.”
Veel hugenoten hadden grote moeite om te overleven in de Republiek. Historici wijzen vaak op het succes van de hugenootse boekhandelaars, maar volgens de Utrechtse promovendus slaagde maar een handjevol boekverkopers erin een winstgevend bedrijf op te bouwen. „De meeste hugenootse handelaars gaven nauwelijks boeken uit. Sommigen moesten zelfs de hand ophouden bij de diaconie. De registers van de Waalse kerk in Rotterdam laten zien dat ongeveer 15 procent van alle hugenootse vluchtelingen in de stad armenzorg ontving.”
Bovendien worstelden veel hugenoten met de ervaring van ballingschap, zo laat Van der Linden zien. „Ze hadden Frankrijk verlaten omwille van hun geloof, maar eenmaal in de Republiek drong zich een aantal ongemakkelijke vragen op: waarom had God bijvoorbeeld niet ingegrepen toen hun kerken werden afgebroken en soldaten hen dwongen zich te bekeren, en waarom had veruit de meerderheid van de hugenoten zich bekeerd tot het rooms-katholicisme?”
Hoe sprongen hugenootse predikanten daarop in?
„De ballingen kwamen samen in eigen Franstalige gemeenten, de Waalse kerken. Gevluchte predikanten gebruikten hun preek om concreet op hun zorgen in te gaan. Ze probeerden de vluchtelingen hoop te geven, bijvoorbeeld door te spreken over de voorzienigheid van God, Die Zijn kinderen op de proef stelt. Ook waren de predikanten ervan overtuigd dat God de uitverkoren ballingen uiteindelijk zou terugleiden naar Frankrijk.”
De vluchtelingen putten hoop en troost uit de preken, maar na de Vrede van Rijswijk in 1697 veranderde dat. In het vredesverdrag kende Lodewijk XIV de hugenoten geen enkel privilege toe: ze waren alleen welkom in Frankrijk als ze zich bekeerden tot het rooms-katholicisme. „Veel hugenoten beseften dat hun verblijf in de Republiek wel eens permanent zou kunnen zijn. Ze gingen zich vervolgens afvragen of de moeilijkheden van het leven in ballingschap nog wel opwogen tegen de religieuze vrijheid die ze genoten.”
Van der Linden schat dat uiteindelijk zo’n duizend hugenoten terugkeerden naar hun familie en bezit in Frankrijk. „Eerst moesten ze naar de Franse ambassade, waar een paar priesters een onderzoek instelden. Wie zich oprecht tot het katholicisme bekeerde, mocht naar Frankrijk reizen. Het feit dat men terugkeerde, laat zien dat hugenoten ook gewone mensen waren, en zeker lang niet altijd geloofshelden. Ballingschap bleek vaak een uiterst teleurstellende ervaring.”