Aandacht voor leed Vertriebenen
Voor de tweede keer in anderhalf jaar tijd staat in Duitsland de kwestie van de ”Heimatvertriebenen” weer op de agenda. Vorig jaar waren het de Sudeten-Duitsers die overhoop lagen met de Tsjechen.
Zij eisten van Praag afschaffing van de omstreden Benes-decreten, die de de juridische grondslag vormden voor hun uitzetting uit het toenmalige Tsjechoslowakije kort na de Tweede Wereldoorlog. De eis van de Sudeten-Duitsers stuitte op veel onbegrip en woede bij de Tsjechen.
Deze keer zijn het de Polen die zich kwaad maken. Aanleiding is het voornemen van de ”Bund der Vertriebenen” (BdV) om in Berlijn een ”Zentrum gegen Vertreibungen” op te richten. Met het centrum wil de bond de herinnering levend houden aan de 12 miljoen Duitsers die in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog van hun geboortegrond in Midden- en Oost-Europa werden verdreven. Ook ditmaal is er weinig begrip voor het standpunt van de ”Vertriebenen”.
Dat Polen en Tsjechen de Vertriebenen met argusorgen bekijken, is historisch gezien wel verklaarbaar. De huidige oostgrens van de Bondsrepubliek ligt immers nog maar ruim tien jaar definitief vast. Pas met de hereniging van beide Duitslanden in 1990 gaf Berlijn zijn aanspraken op voormalige Duitse gebieden in Oost-Europa voorgoed op. Vooral bij de rechterflank van de centrumrechtse CDU/CSU -de partij waarin de meeste Vertriebenen onderdak vonden- moest daarvoor de nodige weerstand worden overwonnen.
Veel Oost-Europeanen zijn bang dat niet alle Vertriebenen definitief afstand hebben gedaan van hun vroegere bezittingen. Dat die vrees niet ongegrond is, bleek begin deze week, toen de oprichting bekend werd van de ”Preußische Treuhand GmbH & Co”, een onderneming die Vertriebenen gaat helpen bij het terugvorderen van ’Duitse’ eigendommen in het huidige Polen, Tsjechië en Rusland.
Dat de Vertriebenen niet altijd met evenveel tact en wijsheid optreden, wil niet zeggen dat Polen en Tsjechen het gelijk aan hun kant hebben. Ze hoeven het woord Vertriebene maar te horen, of ze staan weer op hun achterste benen. Daarbij deinzen ze er niet voor terug om hen collectief uit te maken voor geschiedvervalsers en revisionisten. Alsof de Duitsers alweer klaar zouden staan om de verloren gebieden terug te veroveren!
Met een beroep op hun eigen lijden wensen ze bovendien niets te weten van de ellende die de Vertriebenen hebben doorstaan op hun tocht naar Duitsland. Dat 2 miljoen Duitsers hun eindbestemming niet bereikten, wordt botweg afgedaan als „eigen schuld.” Natuurlijk is het waar dat de eerstverantwoordelijke voor al deze misère Adolf Hitler is. Maar daar kunnen Polen en Tsjechen zich niet zomaar achter verschuilen. Het waren per slot van rekening geen Duitse handen die de Duitse moeders en kinderen verdreven.
Het leed dat de Duitse Vertriebenen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog is aangedaan, verdient aandacht. Dat daarvoor een herdenkingscentrum wordt opgericht, is niet meer dan billijk. De inhoud daarvan kan echter niet het monopolie zijn van de Vertriebenen. Politici in Berlijn, Praag en Warschau zouden er daarom goed aan doen gezaghebbende historici uit de betrokken landen opdracht te geven om te komen met een gezamenlijk oordeel over deze periode uit de Europese geschiedenis. De uitkomst van zo’n onderzoek zou een goed uitgangspunt kunnen zijn voor een gezamenlijk herdenkingscentrum.