„Grieks denken funest voor dogma en prediking”
STROE – De zogeheten gereformeerde scholastiek is niet slechts een neutraal instrument, zoals vaak gedacht wordt, maar heeft ook een inhoudelijk en veelal negatief stempel gezet op het dogma en de prediking. Dat stelt drs. C. Ouwendorp in een lijvige studie die deze week verscheen.
Zijn ruim 450 bladzijden tellende studie ”Jeruzalem en Athene. Een blijvende worsteling in de theologie” (uitg. Eburon, Delft) is een systematische onderbouwing van de stelling dat het Griekse denken via de tussenstap van de scholastiek –in haar middeleeuwse én zijn gereformeerde variant– een negatieve invloed heeft uitgeoefend op de gereformeerde theologie.
Het zijn vooral de Griekse noties van de zijnsleer, zoals het intellectualisme, het verklaren in termen van oorzaak en gevolg en vooral het zogenaamde substantiebegrip die ervoor gezorgd hebben dat de theologie behept werd met heidense invloeden. „Het substantiebegrip is door de Grieken opgeworpen om het probleem van ”zijn” en van ”worden” op te lossen. Plato zocht het vaste, het onveranderlijke in een bovennatuurlijk rijk van ideeën. Dat is de ware werkelijkheid. Je krijgt dan de tegenstelling tussen ”wezen” en ”verschijning”. Toen deze substantiegedachte invloed kreeg op de christelijke theologie, ging men het wezen van iets zoeken in iets wat aan de tijdelijke verandering onttrokken is, in de eeuwigheid. Zo werkt dat bijvoorbeeld door in de onderscheidingen over het genadeverbond.”
Ouwendorp stelt de invloed van het Griekse denken via de scholastiek aan de orde in een aantal hoofdstukken die gaan over de Godsleer, het verbond, de aard van het geloof, de leer van de voorzienigheid en de leer van de predestinatie. Hij verwoordt de visie van de zogeheten Utrechtse School en de Amerikaanse theoloog Richard A. Muller. Zij benadrukken sterk de continuïteit tussen de middeleeuwse scholastiek, de Reformatie en de nareformatorische orthodoxie. De belezen schrijver gaat regelmatig met Muller in discussie, argumenteert veelal vanuit de reformatorische wijsbegeerte, waarin het genoemde Griekse denken wordt gecorrigeerd vanuit de scheppingsorde. Het geloof wordt niet gezien als een zelfstandige substantie maar als functie van het schepsel die gericht is op God óf op een afgod.
Ouwendorp roept op tot terugkeer naar Calvijn en de Reformatie, die volgens hem op een aantal punten duidelijk een breuk laten zien met de middeleeuwse scholastiek. De reformatoren keren zich regelmatig tegen de scholastici. Fundamenteel hier is de breuk met het klassieke schema van natuur en genade, dat vooral in de Rooms-Katholieke Kerk ingang heeft gevonden. Ouwendorp: „Volgens Calvijn is God Zelf niet aan de scheppingswet onderworpen. We kunnen dan ook niet over God en schepsel spreken vanuit een overkoepelend zijnsidee zoals dit in de scholastiek gebeurt. God is dan ook met eerbied gesproken nooit een uitvergrote mens die de menselijke deugden op een volmaakte wijze bezit.”
Ouwendorp voelt zich in een aantal opvattingen gesteund door de nieuwe dogmatiek van Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi, maar kon deze niet meer verwerken in zijn boek. „Ik kom hier dezelfde punten van kritiek op het Griekse denken tegen. De auteurs nemen hun uitgangspunt in de leer van de Drie-eenheid, waarin God als Vader Zich in Christus tot ons wendt. Men spreekt voortdurend over God als Vader en dat impliceert een relatie. Het gaat in deze dogmatiek dan ook nergens over God als een in Zichzelf zijnde Die schuilgaat achter Zijn openbaring.”
Ouwendorp (71) studeerde pedagogiek en filosofie aan onder andere de Vrije Universiteit en is zijn leven lang bezig met het bestuderen van het grensgebied tussen filosofie en theologie. Hij is een typisch voorbeeld van een autodidact die zich in zijn vrije tijd –hij had jarenlang samen met zijn broer een tegelzettersbedrijf– verdiepte in de filosofie.
De soms ingrijpende gevolgen van wijsgerige vooronderstellingen in de theologie strekken zich volgens Ouwendorp, afkomstig uit een bevindelijk milieu, soms ook uit naar de prediking. Hij denkt dan vooral aan een predestinatieleer die sterk wordt uitgelegd in termen van oorzaken en gevolgen. „Men vertrekt soms vanuit Gods soeverein welbehagen, waarin Christus nog niet voorkomt en dat losstaat van de context van het christelijke leven. Christus wordt dan wel de tweede oorzaak genoemd of soms ook wel de eerste oorzaak van de reeks tweede oorzaken die moeten leiden naar het voorbestemde einddoel. Het verbond der genade moet dan wel in de verdrukking komen. Als er ergens een stuk zijnsbegrip fataal doorwerkt in het dogma dan is het hier wel. Het kan de boodschap van het Evangelie verduisteren en heeft dit ook metterdaad gedaan. Dit gegeven vormt voor mij zelfs de voornaamste aanleiding tot het schrijven van het boek.”
Overschat u de reikwijdte van de scholastiek niet? Hij wordt nu slechts beoefend door een kleine groep van academisch geïnteresseerden.
„Dat kan wel waar zijn, maar de scholastiek heeft wel geleid tot een beschouwing van God waar Zijn wezen verborgen blijft achter Zijn verschijning, met als gevolg een abstracte besluitenleer, waarin de middelen van Bijbel en Christus nauwelijks functioneren. Het determinisme is niet meer uit te sluiten wanneer men bevangen blijft in de oorzakenleer. Men probeert dan via eerste en tweede oorzaak en allerlei ingewikkelde onderscheidingen de vrijheid en de verantwoordelijkheid te redden, maar het ene probleem roept het andere op, zoals die rond geloofsvermogen en geloofsdaad, wezen en welwezen van het geloof, Gods verborgen en geopenbaarde wil. De gereformeerde scholastiek heeft zijn goede bedoelingen gehad, maar had te weinig besef van kwalijke wijsgerige vooronderstellingen die zich eenvoudig niet laten kerstenen.”