Getekend
Ezechiël 9:4
„En de Heere zei tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over alle gruwelen, die in het midden van dezelve gedaan worden.”
De Heere beveelt een teken aan de voorhoofden te tekenen van hen die zuchten en uitroepen over al de gruwelen die in Jeruzalem gedaan werden. Ongetwijfeld wordt er in dit bevel gezinspeeld op een vanouds gebruikelijke gewoonte. Hetzij op die gewoonte dat de herders hun schapen plegen te merken om die te herkennen en van andermans schapen te onderscheiden. Of op die gewoonte dat slaven en lijfeigenen aan het voorhoofd getekend werden met het merk van hun heren. Of zoals op de gouden plaat aan het voorhoofd van de hogepriester, waarop met grote letters gegraveerd stond: ”De Heiligheid des Heeren” (Exodus 28:36). Of zoals we zien op de gedenkzegels van de Joden: „De woorden, die ik u heden gebied, zult gij tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, en gij zult ze op de posten van uw huis en van uw poorten schrijven” (Deuteronomium 6:8, 9). Of zoals in Egypte de bovendorpels van de huizen van de Israëlieten getekend werden met het bloed van het Paaslam, opdat de slaande Engel die mocht voorbijgaan (Exodus 12:22-23 en Hebreeën 11:28).
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (Uit een preek over Ezechiël 9:4, 1746)