Protestantisme zonder piëtisme is niets
In het interview met Alister E. McGrath waaraan deze krant de afgelopen dagen enige keren aandacht besteedde, wordt een aantal kenmerken van wat protestants mag heten opgevoerd, maar, vindt prof. dr. G. C. den Hertog,
noch de interviewers noch McGrath gaan terug tot de bron. Het is de toon die de muziek maakt. Dat geldt ook bij het interview met Alister E. McGrath in ”Beweging”, waaraan het RD deze week enkele keren aandacht schonk. In het intro schrijven Govert Buijs en Herman Paul dat religie vandaag een factor van betekenis is. Protestantisme staat voor weinig gevoel en veel rationaliteit.
McGrath haakt er bij aan. Mag de Canadese filosoof Ch. Taylor het protestantisme vandaag juist van belang achten vanwege de toewending naar het alledaagse leven, McGrath ziet er veel meer de veruitwendiging van het geloof en daardoor teloorgang van geleefde vroomheid. „Binnen het protestantisme geloven eigenlijk alleen de piëtisten dat je het heilige in je eigen ervaring kunt ontmoeten.” Wat verstaan we eigenlijk onder protestantisme?
Positief begrip
In dit interview wordt wel een aantal kenmerken van wat protestants mag heten opgevoerd, maar noch de interviewers noch McGrath gaan terug tot de bron. Dat de naam protestanten zijn oorsprong heeft in het protest dat van reformatorische zijde werd ingebracht tegen het besluit van de Rijksdag te Speyer in 1529, waar geloofsvragen bij meerderheid van stemmen besloten werden en vervolgens met dwang van overheidswege opgelegd, wordt niet genoemd.
Nog minder dat het woord ten diepste positief wil klinken: het gaat niet om een voorloper van hedendaags maatschappelijk actie voeren, maar om pro testari: ”getuigen vóór”.
We horen dus niet goed als we het typeren als een „negatieve definitie.” De naam heeft zelfs bijbels gehalte. Jezus stelde Zijn leerlingen in het vooruitzicht dat zij voor stadhouders en koningen geleid zouden worden omwille van Hem, tot een getuigenis voor hen en de volken (Matthéüs 10:18). In het bijbelboek Handelingen lezen we dat met name Paulus voor koningen moet getuigen. Dat gaat niet zo dat Paulus er zelf voor kiest en dan ook uitmaakt wanneer het hem uitkomt. Jezus sprak over geleid wórden, gebracht worden waar je niet wilt. Zo was en is de weg van het Koninkrijk.
Hoe kijk je?
In het interview is van deze dingen niets te bespeuren. Zowel de interviewers alsook McGrath gaat het vooral om hoe het werkt, om historische processen. Protestants is een soort accolade rond een potpourri van kerken, kerken en groepen, stellen de interviewers. McGrath gaat erin mee: protestants was een „negatieve definitie” van een overigens „kleurrijke beweging.” In zo’n benadering is er inderdaad ook alle ruimte om tot de nuchtere constatering te komen dat het protestantisme als beweging zijn tijd heeft gehad.
De manier van kijken maakt hier veel uit. Ik ontken geenszins dat McGrath zaken aanstipt die het overwegen meer dan waard zijn. Maar de vraag wordt niet gesteld of we wel díé dingen waarnemen waar het om gaat als we de manier van kijken overnemen die in onze tijd zo vanzelfsprekend is. Krijgen we het rechte zicht, als we inzetten bij menselijke processen, bij organisatievormen en structuren die al dan niet bijgesteld moeten worden, bij elementen die wat verwaarloosd zijn?
Kort en goed: wijst de Schrift ons niet een andere manier van kijken naar de (kerk)geschiedenis? Is het niet God Zelf Die ons in de geschiedenis opzoekt, en ons in de aanvechting op zijn Woord doet terugvallen?
Om deze dingen ging het in de Reformatie. Daarom moeten we niet een ’paraplubegrip’ van wat allemaal protestants kan en mag heten hanteren, maar altijd weer de vraag stellen wat het eigenlijke geheim ervan is. Het is dit: dat we niet van onszelf zijn, maar van Christus.
Verbleekt zicht
McGrath heeft helemaal gelijk als hij de vinger legt bij de verscheurdheid van de kerk. Die is ook onbestaanbaar. Is ze ook kenmerkend voor het protestantisme?
Historisch gezien heeft het erin geresulteerd, maar is dat een voortvloeisel uit de oorsprong? Als ik het goed zie, is de versplintering eerder toe te schrijven aan het verbleken van het zicht op waar het in de Reformatie om ging en moet gaan. Men ging op een menselijke manier uit elkaar, terwijl men bijeen hoorde. De strijd om de waarheid verdeelde hen die in Christus bijeen hoorden.
In onze postmoderne situatie is die strijd geluwd. Het gaat om hoe het ’werkt’. Als het goed voelt, kunnen we wel een oecumene van het hart beleven.
Intussen zijn we de kerk dan al kwijt. Bij het protestantisme hoorde een kerkvorm waarin het Woord alle ruimte kreeg om te werken, en waar de dankbare gehoorzaamheid aan dat Woord het leven wilde vormen. Nee, het gaat er me niet om kerkelijke structuren uit de reformatietijd voor sacrosanct te verklaren. Maar kunnen we zonder wat men toen in het Woord ontdekte en uit Gods hand ontving? Hebben we het niet nodig om ook tegengesproken te worden? Gaat het in de rechtvaardiging niet centraal daarom, dat we God gelijk geven in Zijn oordeel over ons leven, om alleen zó de vreemde vrijspraak te ontvangen?
McGrath heeft gelijk: een protestantisme dat -zoals in het laatnegentiende-eeuwse Duitsland of ook het huidige Frankrijk- niet meer dan een manier van in de wereld staan is, heeft geen toekomst. Het is ook geen protestantisme, ook al tooit men zich soms nog met die naam. Typerend is, dat men er in Duitsland niet genoeg aan had: cultúúrprotestantisme moest het heten. Een protestantisme zonder -vergeef me het anachronisme- piëtisme is niets. Het van Christus zijn, de gemeenschap met Christus, hoort er wezenlijk bij. Waar echter Christus door het geloof in ons hart woning maakt (Ef. 3:17), krijgt dat zo gestalte, dat het Woord „wast” - en dat is wat anders dan dat we ons een scheut spiritualiteit eigen maken.
Christus in ons is de Christus van het Woord, Die ons van harte gewillig en bereid maakt voor Hem te leven. Maar Hij doet het, door Zijn Geest, en wezenlijk voor reformatorische vroomheid is dat we ook (willen) weten dat het van Hem alleen komt.
Geen woordenstrijd
Het gaat in dit alles niet om een woordenstrijd. McGrath verstaat onder protestantisme iets anders dan ik. Positief kan ik een heel stuk met hem meegaan. Als hij zegt dat het in de evangelicale vroomheid gaat om de gehoorzaamheid aan het Woord, om persoonlijke bekering en levensheiliging, en daarbovenuit om evangelisatie, heb ik daar geen enkele moeite mee. Integendeel, ik ben het er geheel mee eens. En als hij aangeeft hoe men de geloofsbeleving gestalte wil geven in deze tijd, met schrijnende vragen als armoede, honger en milieu, juich ik dat alleen maar toe.
Maar ik ervaar het als een verleiding om op te geven wat in dat woord ”protestant” oorspronkelijk is uitgedrukt. Het is te goedkoop om te zeggen dat de uiterste houdbaarheidsdatum van de denominatie reeds lang verstreken is.
God Zelf heeft ons in de Reformatie zicht gegeven op Zijn Woord, op Christus en op de kerk. We kunnen en mogen het niet laten voor wat het was. We moeten de ontwikkeling sindsdien, de versplintering van het lichaam van Christus, als ongehoorzaamheid en schuld belijden, en in een wereld waarin eigenlijk alleen gelet wordt op wat ménsen doen, bidden om zicht op Hem Die alleen de Zijnen kan en wil bijeenbrengen.
„De kerk is geboren uit het Woord en ze luistert niet naar de stem van een vreemde”, zei men in Bern, 1528. Daar valt naar mijn overtuiging nog niets aan toe te voegen of af te doen.
De auteur is hoogleraar aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.