Lutherlied als krijgshaftig soldatenlied
In de periode waarin ik de Christelijke Gereformeerde Kerken diende, mocht ik tien keer de plaatselijke kerken in de vergadering van de generale synode vertegenwoordigen en meedenken over de vraag, soms in eindeloze discussies, waar de ”piketpaaltjes” moesten staan voor wat de liturgische invulling van de erediensten betreft (Statenvertaling, Nieuwe Vertaling 1951, oude of nieuwe psalmberijming, gezangen, berijmde Schriftgedeelten et cetera). Commissies hebben zich er soms tot laat in de avond van de zittingsdagen over gebogen. Wat voor de commissieleden in elk geval kennisverrijkend is geweest.
Als het om structurele en principiële zaken met betrekking tot de eredienst ging (de liturgische invulling) werd in die tijd de besluitvorming sterk bepaald door de mening van wijlen ds. J. H. Velema die, zeker als het voorzitterschap in zijn handen was, op vernieuwingsdrang bij afgevaardigden de rem zette, uit principiële overweging, maar evenzeer om de eenheid binnen de kerkgemeenschap te bewaren. Menige generale synode heeft onder zijn leiding en invloed de koers van de kerken naar de toekomst uitgezet.
Ds. Velema argumenteerde altijd met grote overredingskracht, die uit diepgewortelde overtuiging voortkwam. In publicaties van zijn hand signaleerde en gispte hij veelvuldig ontwikkelingen die naar zijn oordeel geestelijke onttakeling van het eigen kerkelijk leven tot gevolg zouden hebben. Desintegratie van de kerk die zijn hart had wenste hij tot elke prijs tegen te gaan.
De tijd heeft niet stilgestaan. Wat zich in de kerkelijke wereld in de voorbije veertig jaar heeft ontwikkeld is gelijk opgegaan met wat zich in de seculiere samenleving manifesteerde: afnemend gezag van bovenaf en meer ruimte voor plaatselijke autonomie. Kerkenraden bieden vandaag bestuurlijk veel meer ruimte voor wensen en initiatieven uit de gemeenten dan vroeger.
In de tijd waarin ds. Velema behoudende gezindheid bepleitte, mede ter bewaring van de ”cohesie” in het geestelijke ”driestromenland” dat de Christelijke Gereformeerde Kerken altijd waren en nog steeds zijn, vond hij ook wel collegae op zijn weg die daarover anders dachten. Een van hen was wijlen ds. L. S. den Boer, van 1946 tot 1958 predikant in Den Haag, gepokt en gemazeld in een behoudend milieu, wat in zijn preken altijd merkbaar is gebleven. Tegelijk was hij een voorganger die ruimhartig dacht over bijstelling van kerkelijke gebruiken en het afschaffen van dingen die hij niet (meer) relevant vond.
De gemeente waartoe ik behoor ervoer iets daarvan toen ds. Den Boer in de Haagse Nebokerk eens voorging in een kerkdienst waarin de herdenking van de Reformatie centraal stond. Toen hem werd gevraagd de dienst te besluiten met het zingen van het Lutherlied, was zijn reactie: „Geen sprake van. Dat krijgshaftige soldatenlied zingen we vandaag niet meer.” En hoe men ook aandrong, hij bleef bij zijn standpunt. Nog altijd herinneren oudere Hagenaars zich zijn trots op zijn standplaats in de centraal gelegen Jeruzalemkerk. Hij uitte die trots eens met een toespeling op een Bijbelwoord: „Rondom Jeruzalem zijn bergen…”, namelijk de Moriakerk, de Nebokerk en de Thaborkerk.
Toen ik bijna twintig jaar geleden verhuisde naar de elfde etage van het hoge flatgebouw aan de Clavecimbellaan in Rijswijk kreeg ik van een medebewoonster te horen: „Weet u dat beneden u een dominee heeft gewoond, een zekere dominee Den Boer? Een alleraardigste man!” Ik wist niet dat hij daar gewoond had. Wat ik wel wist is dat beide in deze knipoog genoemde predikanten elkaar vlak voor het sterven van ds. Den Boer hebben ontmoet, het verleden hebben schoongeveegd en elkaar hebben getroost met de belofte van het loon dat God al Zijn getrouwe dienstknechten in uitzicht stelt.