Exalto’s definitie van emancipatie niet afwijkend
Dr. John Exalto stelt ten onrechte dat zijn definitie van emancipatie wezelijk verschilt van eerdere definities (RD 27-11), reageert dr. C. S. L. Janse.
”Kweekschool De Driestar en de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden”, zo luidt de ondertitel van het vorige maand verschenen boek van John Exalto over de geschiedenis van De Driestar en zijn eerste directeur P. Kuijt. Het is een uitgebreide studie geworden, die naast bekende ook tal van onbekende gegevens naar boven haalt en interessante verbanden legt.
De Driestar was tot in de jaren zestig van de vorige eeuw een belangrijk instrument voor de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden. Daarna werd voor de jongeren de drempel naar de universiteit of een andere hbo-opleiding lager. In ieder geval was een schoolmeester een halve eeuw geleden een man van gewicht. Zeker op het platteland en zeker in bevindelijk gereformeerde kring, waar nu eenmaal weinig kader was.
Bij emancipatie denken we veelal aan het opheffen van achterstanden, aan het verkrijgen van dezelfde kansen en rechten als andere groeperingen. Exalto schrijft (blz. 28) dat hij het begrip emancipatie hanteert „in de basale betekenis van het streven naar gelijkberechtiging en positieverbetering op maatschappelijk en intellectueel terrein.”
Wat ik dan echter niet begrijp is dat hij in een interview in de krant (RD 27-11) stelt dat hij een ander emancipatiebegrip hanteert dan ik. Bij mij zou het gaan om het zich opwerken tot het niveau van de meerderheid. Maar is er dan zo’n groot verschil met het door hem genoemde streven naar gelijkberechtiging en positieverbetering?
Mijn benadering van emancipatie zou onvermijdelijk gepaard gaan met secularisatie en een discussie over de zuivere beginselen. Nu draagt emancipatie ongetwijfeld assimilatietendensen in zich. In de huidige cultuur kan men daar ook secularisatie voor lezen. Als men die assimilatie wil tegengaan, leidt dat inderdaad tot discussies over de zuivere beginselen. Dat kan nuttig en nodig zijn. Maar dat alles is ook aan de orde bij de omschrijving van emancipatie die Exalto in zijn boek presenteert.
In het jongste nummer van Transparant zegt hij zelfs: „Janse hanteert een soort neo-marxistisch emancipatiebegrip: alsof emancipatie betekent dat men streeft naar een even gelijkwaardige positie als de rest van de samenleving.” Ook aan het eind van zijn boek stelt hij iets dergelijks. Wat moet je daar nu mee? Heeft deze typering c.q. beschuldiging ermee te maken dat na de val van de Berlijnse Muur en het verdwijnen van het ”reëel bestaande socialisme”, de kennis van het marxisme onder de jongere generatie is teruggelopen?
Of heeft hij slordig gelezen? In mijn proefschrift ”Bewaar het pand” onderscheid ik, in aansluiting bij anderen, twee soorten emancipatiebegrippen. Eén waarbij het begrip bevrijding centraal staat. Dat zou je inderdaad als neomarxistisch kunnen betitelen. Bij het andere begrip staan gelijkheid en gelijkwaardigheid centraal. Daar kies ik voor. De eerder genoemde definitie van Exalto behoort ook tot die categorie.
Nu heeft hij aan het eind van zijn boek zijn emancipatiebegrip verder uitgewerkt. Van de sociale structuur stapt hij dan over naar de cultuur. Die stap heb ik niet gezet. Althans niet ten aanzien van het begrip emancipatie. Emancipatie is bij Exalto ook een proces van bewustwording. Elke generatie moet zich opnieuw bewust worden van haar eigen identiteit.
Nu zal emancipatie dat bewustwordingsproces ongetwijfeld bevorderen. Andere omstandigheden bieden nieuwe mogelijkheden en roepen nieuwe vragen op. Dat speelt trouwens niet alleen voor emancipatiebewegingen. Daarom lijkt mij die koppeling niet zo zinvol.
Relevant is natuurlijk wel waar dat proces van bewustwording en heroriëntatie toe leidt. Bij Kersten en ook bij Kuijt ging het primair om het vasthouden van de bevindelijk gereformeerde leer en levenspraktijk. Eigen scholen konden daarbij een niet onbelangrijke rol vervullen. Daarvoor waren eigen onderwijzers nodig, liefst opgeleid op een kweekschool van eigen signatuur. Emancipatie ten dienste van de persistentie, zo kunnen we dat samenvatten.
Vanuit die achtergrond begrijp ik de terughoudendheid van ds. P. Mulder en anderen om De Driestar primair als emancipatie-instituut te zien. En als we na zo veel jaar Driestar willen nagaan wat er van de oorspronkelijke bedoelingen terechtgekomen is, dan is de vraag naar de persistentie belangrijker dan de vraag welke bijdrage De Driestar geleverd heeft aan de emancipatie van de bevindelijk gereformeerde kring. Om de ondertitel van mijn proefschrift aan te halen: het gaat om „de spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden.”
De auteur is oud-hoofdredacteur van het RD.