Kerk & religie

Guido Gezelle, een paap naar mijn hart

„Liever paaps dan Turks”, schreef mr. Diederik van Dijk in deze krant, niet tot ieders tevredenheid. De vermaarde Vlaamse dichter Guido Gezelle (1830-1899) was zo’n paap. Maar hij was meer geliefd in calvinistisch Nederland dan in het paapse Vlaanderen­land. Ds. J. Overduin noemde hem een van de grootsten van het Nederlands taalgebied.

dr. ir. J. van der Graaf

3 December 2012 21:01Gewijzigd op 15 November 2020 00:36
Guido Gezelle. Foto Wikimedia, Havang
Guido Gezelle. Foto Wikimedia, Havang

Henriëtte Sophia Suzanne (Jetta) Kuyper (1870-1932), dochter van Abraham de Geweldige, ondernam in 1912 een ‘pelgrimstocht’ naar België en legde haar bevindingen vast in een fraai boek, ”In het land van Guido Gezelle”, met een voorwoord van de Nederlandse dichter Geerten Gossaert. „En we hebben Guido Gezelle lief gekregen”, schrijft ze. Gezelle hoorde de onder het Frans bedolven taal van het eenvoudige Vlaamse volk. Die taal maakte hij tot verzen. Dat ging vanzelf: „Dichten is geen kunste, nee, geen kunste, dichten is een gunste Gods, een gunste.”

Als kind was Gezelle ziekelijk. Conclusie van een arts: „Die jongen zijn kop is te dikke, anders en schilt er hem niets.”

Terwijl zijn dichtersgave opbloeide, degradeerde de geestelijke stand de man die, „als hij tien centen moest tellen er al vijf verloren had”, tot handels­leraar, in ’t Frans. „Boven hem stonden mannen, die geen macht hadden het genie en de roeping van Gezelle te begrijpen. Maar ze hadden wel macht hem weg te zenden, zijn wezen neer te slaan en zijn leven te verwoesten.”

„God vergeve het Vlaanderen nooit”, zei zijn leerling prof. Verriest. Gezelle werd weggepromoveerd naar Brugge, waar hij onderpastoor werd. Maar Brugge was nog te mooi voor hem. Hij werd onderpastoor in Kortrijk, waar hij 28 jaar van „ballingschap, gevangenschap, van nameloos zielelijden” doorbracht. Maar van de taal kon hij niet afblijven. Zijn gedichten liet hij daar echter niet uitgeven. „’k Zal mij van te dichten zwichten, Zoo ’t mij hert niet wel en gaat. Wie kan rijpe bezen lezen van een tak, die drooge staat?” In ’t laatst van zijn leven werden zijn gedichten uitgegeven in… Amsterdam.

Was hij in Kortrijk de onderpastoor „die wel eens een versje maakte”, in Nederland werd Gezelle door Da Costa en anderen erkend als de grootste lyricus na Vondel.

Gezelle had een secretaresse. Die moest ook de vondsten die Gezelle op kleine ”papierkens” schreef, soms een enkele dichtregel, uitschrijven. Ze heeft die papiersnippers bewaard in een album. Bij haar kwam Jetta Kuyper meer te weten over „haar lieven meneer Gezelle.” Over zijn kledij bijvoorbeeld: „Zijn hoed had ik wel eens in een bad met naphta willen leggen.” Als iemand hem een nieuwe hoed gaf, liep hij de volgende dag toch weer met de oude. De nieuwe had hij gegeven aan een man die hem harder nodig had.

En warempel komt er ook nog een Turk in het verhaal voor. In Kortrijk kwam een schoen­maker wonen die niemand verstond en door niemand werd verstaan. Men riep Gezelle erbij. Die liet hem wat praten en zei: „Die man is een Turk.” „Hij klapte alle talen”, zei iemand over Gezelle. „En aangenaam! En Geestig!” Hij sprak vijftien talen. Hij verstond zelfs de sprake van de natuur: „Mij spreekt de blomme een tale…” Een paap naar m’n hart.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer