Gereformeerd jongetje
Pas had ik een droom. In die droom zag ik een bekend Bijbels tafereel. Duizenden mensen zitten bijeen in een heuvelachtig landschap met veel gras. Aandachtig luisteren ze naar één Persoon, naar de Heere Jezus. Het wordt echter al laat op de dag en er ontstaat onrust onder de menigte. Ze krijgen stevige trek. Er is in de wijde omgeving geen brood of iets dergelijks te krijgen. Ook de aanwezige discipelen zitten met de handen in het haar. Op de zorg voor zo veel hongerige mensen hebben zij niet gerekend.
Ineens is daar een jongetje. Hij is blijkbaar de enige die wel iets te eten bij zich heeft. Het jongetje is de enige onder al die duizenden mensen die zijn eigen honger kan stillen. Vijf broodjes en twee gebakken visjes heeft hij bij zich. Waarschijnlijk meegegeven door een zorgzame moeder. Hij heeft het goed voor elkaar!
Maar dan! Jezus vraagt aan dat jongetje of hij al zijn eten aan Hem wil geven. Zijn hele schat! Jezus wil dat verdelen onder al die onbekende mensen.
In mijn droom schiet me door het hoofd dat dit natuurlijk niets kan worden. Mijn kinderen zouden verontwaardigd zo’n verzoek afslaan. Natuurlijk geeft dat jongetje zijn eten niet weg. Er schiet straks niets voor hem over. Die andere mensen hadden bovendien best zelf wat verstandiger kunnen zijn. Maar tot mijn verbijstering geeft dat jongetje alles zonder sputteren aan Jezus. Zijn hele hebben en houden, zonder enige garantie dat hij daarvan ook maar iets zal terugzien. Wat een kinderlijk vertrouwen op Jezus.
En dan het wonder. Jezus verdeelt de paar broodjes en visjes over duizenden mensen. Er is voor iedereen meer dan genoeg. Ook het jongetje kan eten wat hij maar wil. Alles wat hij had, moest hij inleveren, maar vervolgens deelt iedereen mee in de overvloed.
In mijn droom wisselt vervolgens het perspectief radicaal. Ik zie onze gereformeerde gezindte voor mij opdoemen. Ik zie haar talloze eigen organisaties: reformatorische scholen, een eigen krant, SGP, RMU, zorginstellingen en bejaardentehuizen. Wat hebben wij het goed voor elkaar! De rest van de samenleving lijdt echter geestelijk honger. Zij hebben blijkbaar niets van huis meegekregen. Nooit een moeder gehad die wat meegaf voor onderweg.
Totaal onverwacht komt de indringende vraag naar onze gezindte toe: Willen jullie alles inleveren, zodat het verdeeld kan worden onder de schare? Al het reformatorische bezit afstaan, zonder enige garantie dat jullie het zullen overleven? Ik zie de paniek toeslaan. Onmogelijk. Dan hebben wij straks ook niets meer. Dan blijven wij nooit staande als het echt moeilijk wordt.
Maar de vraag brengt ook een denkproces op gang. Nu strijden wij fanatiek in de bressen die worden geslagen in onze bevoorrechte positie uit een rijk verleden. Maar willen wij inderdaad zó blijven strijden om de laatste steen van het reformatorische bouwwerk overeind te houden? Is dat onze roeping?
We kunnen blijven wachten tot ons alles uit handen wórdt geslagen. Maar we kunnen ook zelf het initiatief nemen om een weg te zoeken die heilzaam is voor ons verblijf in den vreemde, maar waarin ook alle anderen mogen meedelen. Wat wordt de strategie ten aanzien van ons reformatorisch kapitaal? Begraven of delen? Alles in eigen hand of in Zijn hand?
In gedachten houd ik mijn adem in. Het wordt spannend. Welke keus zal de gereformeerde gezindte maken? Volgt zij het voorbeeld van dat jongetje en geeft zij alles uit handen? Of zal zij de mouwen eens extra opstropen om haar eigen vijf broden en twee visjes zo lang mogelijk veilig te stellen? De zuil verder dichttimmeren of het net aan de andere kant uitwerpen, met loslating van alle vertrouwde zekerheden?
Voordat ik de reactie kan zien, schiet ik wakker. Ik steek mijn hoofd onder de dekens vandaan en tuur verdwaasd rond in het duister van mijn kamer. Ik heb gedroomd. Maar in het duister is onmiskenbaar, als een spoor van vervlogen hoop, de nauw merkbare, warme geur van brood en vis blijven hangen.
De auteur is beleidsmedewerker voor de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Reageren? nietbijbroodalleen@refdag.nl.