Heerlijke zaak
2 Korinthe 5:7
„Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”
Het geloof, dat al die toekomende goederen heeft aangegrepen, houdt die vast en stelt ze de ziel voor ogen als tegenwoordig en versterkt de ziel daardoor. Het geloof laat zien dat dit de grootste en heerlijkste zaken zijn, groter dan men kan bedenken of begrijpen. Naarmate een zaak groter en heerlijker is, in die mate is ook de hoop die men daarop heeft krachtiger, en geeft meer moed. Degene die op een aalmoes hoopt, kan even vast gaan als degene die een ton goud verwacht; maar de laatste heeft meerder kracht, omdat de zaak groter is. De kreupele man (Handelingen 3) die Petrus en Johannes in de tempel zag komen, hield zijn ogen op hen terwijl hij verwachtte dat hij iets van hen ontvangen zou. Maar die hoop kon zo heel sterk niet zijn, daar hij wel zien kon dat zij niet zeer rijk waren en niet veel hadden. Veel goud of zilver kon hij van hen niet verwachten. Maar als hij had bedacht dat ze hem van zijn kreupelheid konden genezen, hoe sterk zou hij hen dan aangekeken hebben? Wandelen door geloof betekent zo ook die grote heerlijke hemelse goederen, die hemel, vol van alle vreugde, zich voorstellen alsof die al aanwezig is: de liefde Gods in haar hoogte en diepte, in haar lengte en breedte, de vrede Gods die alle verstand te boven gaat!
Jacobus Borstius, pred. te Rotterdam
(”De vermakelijke wandeling naar de hemel”, 1734)