Koninklijk Huis

Koningin Wilhelmina –„dame van ijzer”– overleed halve eeuw geleden

„Mijn Russische bloed speelde weer eens op”, zei koningin Wilhelmina als ze een keer humeurig en kortaangebonden was geweest. ”Een dame van ijzer”, luidt de titel van het nieuwe boek van Cees Fasseur over haar. Deze maand is het een halve eeuw geleden dat de vroegere vorstin overleed.

L. Vogelaar
19 November 2012 22:26Gewijzigd op 15 November 2020 00:21
Koningin Wilhelmina tijdens een bezoek aan de Zuiderzee Visserij Tentoonstelling in Enkhuizen. Rechts wethouder Stapel. Ze lopen hier langs de zeemuur. beeld ANP
Koningin Wilhelmina tijdens een bezoek aan de Zuiderzee Visserij Tentoonstelling in Enkhuizen. Rechts wethouder Stapel. Ze lopen hier langs de zeemuur. beeld ANP

Prof. dr. mr. C. Fasseur publiceerde in 1998 en 2001 een tweedelige biografie over koningin Wilhelmina. Het eerste deel verscheen honderd jaar nadat ze aan haar vijftigjarige regeerperiode begon. In zijn nieuwe boek heeft Fasseur naast bekende ook nieuwe gegevens verwerkt die hij in archieven aantrof of in publicaties tegenkwam. Reeds bekende informatie wordt soms anders geïnterpreteerd. „Geschiedenis is immers een onderzoek (en discussie) zonder einde.”

Fasseur wijst er maar weer eens op dat Wilhelmina moeite had om genoegen te nemen met de positie die haar door haar geboorte was aangewezen. „Geroepen tot de troon, viel het voor haar niet altijd gemakkelijk zich te schikken in de staatsrechtelijke begrenzing van haar bevoegdheden of eigen denkbeelden en voorkeuren daaraan ondergeschikt te maken.”

Zelfs een zo toegewijd medewerker als haar secretaris Thijs Booy signaleerde haar „tekort aan zelfdiscipline” en haar geringe neiging op eenmaal ingenomen standpunten terug te komen. Ongeduldig en impulsief was Wilhelmina ook. Haar drift erfde ze van haar oude vader. Spijt hadden ze er beiden van, maar dat zeiden ze meestal niet hardop. „Ze schiep daarmee afstand tot haar omgeving, die in voortdurende onzekerheid verkeerde over haar intenties en optreden”, zegt Fasseur.

Nadat ze premier De Geer in 1940 de deur uitwerkte, stond premier Gerbrandy haar de rest van de oorlogsjaren terzijde. „Gebrandi”, schreef Wilhelmina, van wie de vele spelfouten „doen veronderstellen dat ze leed aan een vorm van woordblindheid (dyslexie) en niet zo weinig ook.”

Geen Britse bruidegom

Wat was ze eigenlijk jong toen ze staatshoofd werd. Wilhelmina was in 1880 geboren en Nederland was er blij mee, „al is het maar een meisje”, zoals sommige kranten weinig hartelijk meldden.

De jeugdige vorstin had met een Engelsman kunnen trouwen als er geen Boerenoorlog was geweest. „De publieke opinie in Nederland keerde zich tegen het perfide Albion. Een Engelsman als echtgenoot van de koningin was ondenkbaar. De stemming in het land bleef lange tijd uitgesproken anti-Brits en was van de weeromstuit (met name in de Eerste Wereldoorlog) pro-Duits”, stelt Fasseur. Emma wendde daarop haar blik naar Duitsland. Daar kwam prins Hendrik vandaan.

Verbond

Inhakend op de veelgeciteerde woorden van Willem van Oranje dat hij een verbond had gesloten met de Potentaat der potentaten, stelt Fasseur dat bij de inhuldiging van de Nederlandse vorsten „van een plechtig verbond met een boven de mens gesteld opperwezen” geen sprake is. „Afgezien van de eedsaflegging door het staatshoofd en de Kamerleden (maar zij kunnen ook de belofte kiezen) is het enige godsdienstige element van de inhuldiging gelegen in de naam en oorspronkelijke bestemming van de lokatie waar deze plaatsvindt. Dat is de Nieuwe Kerk bij de Dam, maar ook die is nu geseculariseerd, dat wil zeggen onttrokken aan de eredienst.”

De woorden van Willem van Oranje hadden overigens betrekking op zijn gehele inzet, strijd en koers, dus de vergelijking met de inhuldigingsplechtigheid is wat merkwaardig.

Het godsdienstige element in Wilhelmina’s leven krijgt in Fasseurs boek ruime aandacht. Dat het in haar toespraken een belangrijke plaats innam, was in die tijd overigens heel gebruikelijk. Het reformatorisch volksdeel zat principieel niet met de oecumenisch denkende koningin Wilhelmina op één spoor en betreurde het bijvoorbeeld dat ze op zondag een voetbalwedstrijd bijwoonde en andere activiteiten ondernam.

Joodse landgenoten

Fasseur gaat in op de kritiek die zijn eerdere boeken over Wilhelmina losmaakten. Hij houdt staande dat de koningin tijdens de oorlog wel wist dat er vreselijke dingen gebeurden, maar niet dat haar Joodse onderdanen massaal werden omgebracht. Anderen –Mak, Vuijsje, Schaap– hebben gesteld dat ze het wel degelijk geweten moet hebben –in 1942 had ze het al over de „onmenselijke behandeling, ja het stelselmatig uitroeien” van de Joodse landgenoten–, maar dat ze, net als andere staatshoofden, ervoor koos weinig of geen actie te ondernemen. Volgens Fasseur gebruikte ze het woord uitroeien ook voor „het uit Nederland verwijderen van volstrekt onschuldige mensen” („daarvoor was wetenschap van het bestaan van gaskamers en vernietigingskampen niet nodig”) en bijvoorbeeld toen ze in 1943 zei dat „de moffen” al drie jaar bezig waren het Nederlandse volk uit te roeien.

Het woord had bij haar dus niet alleen betrekking op het massaal doden van mensen. Bovendien was de regering in Londen steeds terughoudend met het oproepen tot verzet, omdat ze besefte dat ze buiten bezet gebied gemakkelijk praten had.

Ook auteurs die stellen dat niet alleen de Nederlandse regering in Londen, maar ook het volk in bezet gebied ten aanzien van de Joden jammerlijk heeft gefaald stelt Fasseur onder kritiek: „Hoe de mythe van de collectieve schuld van het Nederlandse volk aan de Jodenvervolging zich laat rijmen met het buitengewoon hoge aantal Yad Vashem-onderscheidingen dat aan Nederlanders is uitgereikt (bijna een kwart van het totaal), blijft onbesproken.”

Te warm

Fasseur gaat ook niet mee in de recent door M. van der Kaaij, biograaf van premier De Geer, geuite veronderstelling dat de koningin door in 1940 naar Engeland te gaan zich van het kabinet wilde ontdoen om als alleenheerseres de strijd voort te zetten. Fasseur noemt het „een boosaardige suggestie, waarvoor nooit enig bewijs is geleverd.” En de gedachte dat de voortgezette aanwezigheid van Wilhelmina in Nederland de instelling van een Duits bestuur onder Seyss-Inquart had kunnen voorkomen, noemt hij „naïef.”

Dat De Geers biograaf probeert diens blazoen te ontsmetten, vindt de hoogleraar onterecht. Het is niet de enige keer dat Fasseur wijst op het gebrek aan ervaring van een historicus wiens conclusies hij bestrijdt.

Vanuit Londen bestuurde Wilhelmina samen met het kabinet het gedeelte van het rijk dat nog onbezet was. Een groot deel van het koninkrijk heeft ze overigens nooit gezien, zo blijkt uit Fasseurs boek. Nederlands-Indië, Suriname, de Antillen, het leek haar er veel te warm en ze was bang een tropische ziekte op te lopen, zoals tyfus, de kwaal waarvan ze in 1902 al levensgevaarlijk ziek was geweest. Haar dochter Juliana was de eerste die de overzeese gebiedsdelen bezocht; Indonesië overigens pas in 1971, lang na de onafhankelijkheid.

Linkse elite

Fasseur doorspekt zijn vlot geschreven verhaal met prikkelende opmerkingen. Zo wordt iemand aangeduid als „een intelligent man, een eigenschap waarmee zijn adellijke omgeving in die dagen in het algemeen tamelijk schaars bedeeld was.”

Of deze: „Anders dan nu aan het hof usance is, had Wilhelmina met de intellectuele elite van haar land niet veel op.” Geert Mak, „nog steeds een belangrijk woordvoerder van progressief-correct Nederland”, is ondanks zijn verwijten aan Wilhelmina „bien-aimé (lieveling, red.) aan het hof.” Aan een progressieve elite, links van het midden, heeft een staatshoofd volgens Fasseur echter niet zo veel.

„Hoe nuttig het kan zijn de koningin bij de kabinetsformatie te betrekken –iets wat tegenwoordig door een meerderheid van de Tweede Kamer niet meer wordt ingezien– blijkt wel hieruit dat Wilhelmina in de zomer van 1913” Cort van der Linden aanwees als formateur; hij loste een aantal netelige kwesties op en „was als geen ander in haar lange regering de nationale staatsman die boven de strijd van de politieke partijen stond”, schrijft Fasseur.

En, om maar niet meer te citeren: „Het thans door velen, vooral politici, aangehangen leerstuk dat een crisis pas effectief bestreden wordt door veel overheidsgeld in de samenleving te pompen, stond in die dagen voor lieden als Colijn gelijk aan een oproep tot potverteren, iets wat het in wezen natuurlijk ook is.”

Een dame van ijzer, Cees Fasseur; uitg. Balans, Amsterdam, 2012; ISBN 978 94 600 3595 1; 144 blz.; € 12,95.
Fasseur stelde daarnaast voor Elsevier de ruim 100 pagina’s dikke uitgave ”Ter herinnering Wilhelmina (1880-1962)” samen. Te bestellen voor € 8,95 bij Elsevier. 
Dit is het eerste artikel van een tweeluik naar aanleiding van het feit dat het op 28 november vijftig jaar geleden is dat koningin Wilhelmina overleed. Volgende week maandag deel 2.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer