Schopenhauers pessimisme appelleert aan tragisch levensgevoel
De wereld als eindeloos tranendal, gedreven door een blinde, doelloze wil, een redeloze wereldgrond. Dat is de kern van Arthur Schopenhauers ”De wereld als wil en voorstelling”, in enkele jaren tijd zes keer herdrukt, nu in één band. Zijn pessimistische levensgevoel –literair meeslepend verwoord– sluit kennelijk aan bij het moderne levensbesef.
Het filosofische hoofdwerk ”De wereld als wil en als voorstelling” van Schopenhauer (1788-1860) heeft de pretentie om de grondgedachte van de werkelijkheid te verklaren, „waarnaar men onder de naam van filosofie heel lang heeft gezocht.” Die werkelijkheid was niet een redelijke wereldorde, een metafysische idee of goddelijke voorzienigheid, maar een blinde, irrationele wil die de mens in zichzelf kent als een onstuitbare drang naar zelfbehoud en naar (seksuele) bevrediging.
Met zijn overtuiging dat het leven één aaneenschakeling is van lijden en ellende haalde Schopenhauer een dikke streep door het optimistische en rationalistische levensgevoel van de verlichting. Met elke geboorte van een mens wordt de levensklok van de wereld opnieuw opgedraaid om de eeuwige keten van marteling in stand te houden, aldus Schopenhauer. Het lot van het leven is „ontbering, ellende, verdriet, kwelling en dood.”
In het dagelijks leven is de mens volgens Schopenhauer hebberig en ontevreden, en als hij al een keer het geluk vindt, valt hij ten prooi aan verveling of gaat ten onder aan de angst het geluk te verliezen. Kortstondige vreugden worden of gevolgd door gruwelijke verveling of door nieuw lijden. Er is geen doel in de schepping: alles staat in dienst van een steeds perfectere wederzijdse destructie. De mens is niet de kroon van de schepping, maar het ellendigste wezen dat de wereld bevolkt. Leven is lijden. En het beroerde is dat de mens, het gevoeligste wezen vanwege zijn bewustzijn, er weet van heeft – het dier en de plant niet.
Mystiek inzicht
Volgens Schopenhauer is het de taak van de mens en van de filosofie om zich op te werken tot een mystiek inzicht, van waaruit de illusie en schijn van het aardse leven wordt ervaren. Omdat het leven alleen maar moeiten en ellenden voortbrengt, moeten we de levenswil en zijn eindeloze levenshonger uitdoven, is zijn advies. Er zijn twee middelen om aan de verslaving van de wil te ontkomen: de kunst (met muziek als hoogste uitdrukking) en de onthechting of verzaking. De eerste is tijdelijk, de laatste is duurzaam.
Onthechting is het middel waardoor de vicieuze cirkel van lijden en pijn wordt doorbroken. Dat inzicht is voorbehouden aan groten van geest, asceten, heiligen en mystici. Schopenhauer liet zich graag leiden door Indische en boeddhistische ideeën, zoals die van het nirwana, de stilte van het eeuwige niets. Op dat punt wordt al het leven als een bittere illusie (boeddhistisch: maya) beschouwd. Schopenhauer was de eerste westerse filosoof die het oosterse denken integreerde in zijn filosofie.
Christelijk?
Het is typerend dat Schopenhauer zich graag beriep op christelijke denkbeelden, zoals de erfzonde en het kruis. Werd immers in het Nieuwe Testament niet gepredikt dat het rijk van de eeuwige vreugde voorbij deze wereld ligt en dat de duivel „de overste der wereld” wordt genoemd? Schopenhauer maakte een groot onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het eerste behoorde zijns inziens tot het joodse optimisme met zijn overtuiging dat „alles zeer goed” (Genesis) was, het tweede zou volgens hem de onthechting prediken. De ethiek van het Nieuwe Testament stelt de wereld niet meer als doel (zoals in het jodendom), maar slechts als middel.
„Zich onthechten van deze wereld, en alle hoop vestigen op een betere, dat is de geest van het christendom. De weg tot zo’n betere wereld wordt ontsloten door de verzoening, dat is de verlossing uit de wereld en haar wegen”, schrijft hij. Wat in het christendom indruk op hem maakte, was de leer van het medelijden. Het hoogste morele goed is voor Schopenhauer het medelijden, omdat dit de diepste verbondenheid tussen mensen geeft. „Alle ware en zuivere liefde is medelijden”, aldus Schopenhauer.
Toch is datgene wat Schopenhauer aan het christendom ontleent, vooral de noodzaak van de verlossing, volkomen uit zijn verband gerukt. Het gaat bij hem om verlossing uit het leven, niet van de zonde. Schopenhauers filosofie is radicaal atheïstisch, zegt de Vlaamse filosofe Patricia de Martelaere in haar inleiding. Ook is zijn wereldvisie deterministisch: er is geen plaats voor morele tekortkomingen. Het enige wat telt is de blinde, doelloze wereldwil, ontdaan van elke goddelijke werkelijkheid.
Invloed
Schopenhauer heeft grote invloed uitgeoefend op schrijvers en componisten, mede door zijn meeslepende stijl. Hij laat het failliet zien van alle grote filosofische systemen waarin de rede en de idee de dienst uit maken. Zijn denken is een correctie van het optimistische mensbeeld van de verlichting doordat hij zicht geeft op de duistere diepten van de mens. Niet het heldere verstand maar de donkere wil en de begeerten maken doorgaans bij de mens de dienst uit. Schopenhauer ziet de rede niet als een goddelijke eigenschap –een oude Grieks-filosofische gedachte– maar als een fysiologisch fenomeen, een uitstulping van het zenuwstelsel. Lijkt dat niet verdacht op het reductionistisch denken à la hersenonderzoeker Dick Swaab?
Ondertussen geeft hij scherpe inzichten in de kwalijke kanten van de mens, zijn egoïsme, dat zich breed maakt ten koste van de ander. Heeft Schopenhauer niet gelijk als hij de mens beschrijft als een marionet van zijn eigen begeerte (bezit) en wellust (roem)? Schopenhauer merkt op dat het „bezit van de zaak het einde van het vermaak is.” Wordt dat niet dagelijks bevestigd als een waarheid, ook onder (reformatorische) christenen?
En wie voelt zich niet geraakt wanneer de ellende van het leven breed wordt uitgemeten? Is dit leven niet een aards tranendal? Ook een kerkvader zoals Augustinus kan uitweiden over de ellendigheden van dit aardse leven, maar dan vanuit het perspectief van het hemelse leven. Schopenhauer schrijft in zijn laatste hoofdstuk dat er maar één aangeboren dwaling bestaat, en die luidt „dat wij bestaan om gelukkig te zijn.” Augustinus en later Pascal gaan ervan uit dat er een aangeboren drang is om gelukkig te zijn vanwege het besef van een verloren paradijs. Het gaat echter fout met het geluksverlangen wanneer we het op dít leven richten.
Schopenhauer schrijft flitsend, beeldend, appelleert aan het tragische levensgevoel, formuleert als een filosofische Prediker tal van levenswijsheden die herkenbaar zijn. Hij ontmaskert mensen die zich mooier en beter voordoen maar heimelijk door andere, plattere drijfveren geleid worden. Hij houdt de filosofie dicht bij het gewone leven.
Voor veel moderne filosofen geldt: lees ze voor zover je de tijdgeest beter kunt verstaan, maar houd afstand als je voelt dat ze je aan je eigen levensperspectief knagen. Wie zielen vangt, is wijs. Dat is de opdracht van de christen met betrekking tot de zielen die in het labyrint van deze wereld verkeren, geknakt door het leven gaan vanwege het uitzichtloos levenspessimisme, zoals Schopenhauer dat verwoordt maar dat door velen dagelijks wordt beleefd.
Boekgegevens
”De wereld als wil en voorstelling”, Arthur Schopenhauer; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 284 2474 6; 1277 blz.; € 49,95.