Bestrijding
2 Korinthe 5:7
„Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”
Want wij wandelen door geloof. Dat betekent: God is overal bij alle mensen, Hij geeft hun het leven, de adem en alle dingen, zodat ze in Hem leven, zweven en zijn.
God is ook op een bijzondere wijze bij en in alle gelovigen. Hun lichaam is een tempel van de Heilige Geest, Die in hen is. Zij zijn de tempel van de levende God, Hij woont en wandelt in hen. En Hij zal hen niet begeven noch verlaten, zodat ze met een vertrouwen mogen zeggen: „De Heere is mij een Helper, de Heere is bij mij; daarom zal ik niet vrezen.”
Maar dat blijkt nu niet zo duidelijk voor de wereld. Die houdt hen voor de ongelukkigsten van alle mensen, alsof ze van God en alle mensen verstoten waren, want hun leven is met Christus verborgen in God. De wereld ziet dat niet en denkt daarom dat God ver van hen af is. En temeer denkt de wereld dat omdat zij soms wel kermen en klagen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, wee mij, ik ben van Uw ogen verstoten. Waarom verstoot Gij mijn ziel, waarom verbergt Gij Uw aangezicht? Ach Heere, hoelang? Hoelang zult Gij mijner vergeten!”
Daarop roept dan de onbesuisde wereld: ziedaar, dat zijn deze fijnen, dat komt van al dat kerkgaan, lezen, bidden.
Jacobus Borstius, predikant te Rotterdam (”De vermakelijke wandeling naar de hemel”, 1734)