Paria’s in reformatorische kringen ter rechter- én ter linkerzijde
In zijn column ”Goed bekeken” van vorige week vrijdag haalt prof. dr. W. J. op ’t Hof bikkelhard uit naar wat hij noemt ”de refowereld”. Zo intolerant als het maar kan, luidt zijn aanklacht. Daarna volgt een aantal voorbeelden dat zijn beschuldiging aannemelijk moet maken. Kinderen komen overstuur thuis van een reformatorische school omdat anderen hun smalend hebben toegeroepen: „Mag jij geen legging aan?” en: „Wat ben jij een trut zeg, met zo’n lange rok.” Nog sprekender is zijn waarneming dat meisjes enorm zijn veranderd sinds ze reformatorisch voortgezet onderwijs volgen. Ineens komen er oorbellen, oogschaduw en gewaagde kleding. Wie dat niet doet, hoort er niet meer bij.
Refoparia’s, noemt de columnist ze. Hij wil er, als ik hem goed begrijp, mee zeggen dat „de refowereld” steeds wereldgelijkvormiger wordt en dat degenen die niet meedoen, als melaatsen worden behandeld. Die stelling breidt hij nog wat verder uit door het kindertal, het gevaccineerd zijn en het afsluiten van verzekeringen hieraan te koppelen. Ook wie op dit vlak afwijkt van de hedendaagse mores, zou een paria zijn.
Prof. Op ’t Hof heb ik leren kennen als een vrij onverschrokken man, iemand die geen blad voor de mond neemt en vrij onafhankelijk denkt. Dat zouden meer mensen moeten doen. Bangeriken hebben we al genoeg. Toch heb ik dit keer moeite met zijn betoog. Niet dat ik twijfel aan zijn waarnemingen en zelfs niet aan zijn conclusies, maar ik vind dat hij de bocht net iets te kort neemt.
Het gaat om het complete plaatje. Dan komt een ander type paria in beeld. Er zijn kerkelijke milieus waarin je scoort met een hoog kindertal en waarin ouders met bijvoorbeeld ‘slechts’ twee kinderen, min of meer verdacht worden van minder principieel gedrag. Zo zijn er meer voorbeelden te bedenken. In een gemeenschap waarin het gebruik is om niet te vaccineren, zullen ouders die dat wel doen en daar openlijk voor uitkomen, al snel als buitenbeentjes worden beschouwd. Ook zij krijgen het label ”minder principieel” mee.
Ik zou het ook nog kunnen toespitsen op de kerkelijke kring waartoe ds. Op ’t Hof zelf behoort, de Hersteld Hervormde Kerk. We weten allemaal dat veel ‘rechtse’ gereformeerdebonders meegingen met de HHK. Voor een groot aantal gold dat niet. Zij hadden daar ook redenen voor. Zou iemand in gemoede durven beweren dat al deze ‘dissidenten’ met hetzelfde respect en dezelfde achting worden bejegend als voor de vorming van de HHK? Of worden velen van hen toch ook een beetje als paria’s behandeld?
Het klopt inderdaad dat de refowereld bikkelhard kan zijn en behoorlijk intolerant, maar ik vind wel dat daar een compleet beeld bij hoort. Bovendien lijkt het me nuttig om op zoek te gaan naar de achtergronden van deze toch vrij on-Bijbelse houding. Volgens mij kom je dan in de eerste plaats uit bij de verschijnselen groepsdwang en kuddegedrag. Groepen houden van uniformiteit, van eenvormigheid. Dat draagt bij aan een gevoel van saamhorigheid. Zulke mechanismen gaan de reformatorische gezindte niet voorbij, hoezeer dat ook te betreuren valt.
Verder speelt onmiskenbaar mee dat wij refo’s allemaal al vroeg een meetlat meekrijgen. In het ene segment binnen de kring is de meetlat wat langer dan bij de andere, maar het is wel gebruikelijk om die veelvuldig te hanteren. Wie niet aan de maat voldoet –dan is het te kort en dan te smal– kan zomaar als paria in de marge van de gezindte belanden. En dat is net zo goed keihard en intolerant.
Vervelend is ook nog eens dat die meetlat ons vaak op het verkeerde been zet. Ik ben zijdelings bij een organisatie betrokken waar jaren geleden iemand was aangenomen die er nogal vrijgevochten uitzag. Ruige haren en een wilde baard benevens hippieachtige kleding. Ik dacht er het mijne van. Het leek me goed hem extra in de gaten te houden. Die zou wel verslaafd zijn, geld nodig hebben en lak hebben aan onder ons gehanteerde normen. Achteraf bleek ik er volledig naast te zitten. Hij had een hart van goud, hield veel van de mensen om hem heen en volgens mij heeft hij nog nooit een dubbeltje gestolen.
Al net zo leerzaam was de ontmoeting met een Wit-Russische predikant. Het IJzeren Gordijn was nog maar net gevallen, toen ik als bijrijder van een voedseltransport met hem kennismaakte. Het eerste wat mij trof, waren zijn licht getinte colbert, blauwe broek en bruine schoenen. Een lichtmuts, zouden wij meetlatrefo’s zeggen.
Gelukkig was er voorzien in een tolk zodat ik met hem in gesprek kon gaan. Na wat te hebben doorgevraagd, kreeg ik te horen dat hij tijdens de donkerste periode van het communisme van de autoriteiten geen catechisatie aan de jonge kinderen had mogen geven, maar dat toch had gedaan. Daarop werd hij eerst drie jaar in de plaatselijke gevangenis opgesloten, en toen hij ‘onverbeterlijk’ bleek voor nog eens drie jaar naar een afgelegen strafkamp gestuurd, waar hij allerlei ontberingen had geleden. Ik wist niet hoe snel ik mijn meetlat moest opbergen.
Zo wordt een mens door schade en schande wijs. Of laten we zeggen: wijzer.