Haalboom Jan gaf antwoord
In de eredienst hoort het stil te zijn. Er zijn doorgaans slechts twee personen aan het woord: de dienstdoende ouderling en de predikant of preeklezer. En verder: stilte. Géén gepraat. Geen geluid. Alleen het orgel. Hooguit nog wat geritsel van bank- en snoeppapier(!) en het rinkelen van muntgeld.
Mijn roomse buurman, die vijftien jaar terug op hoge leeftijd overleed, vertelde dat in de inmiddels afgebroken rooms-katholieke kerk aan de Kleiweg in Gouda een ordebewaarder rondliep met een soort sjerp over zijn borst. Daar stond met grote letters op: ”Eerbied in Gods huis”.
In de kerk wordt een monoloog gehouden. Tenminste – dat hoort zo. Gemeenteleden zwijgen, stemmen alleen in met de psalmen. En als het goed is, onhoorbaar met de preek…
Toch zijn er gevallen bekend waarin niet alleen de dominee het voor het zeggen had. De christelijke gereformeerde ds. D. J. van Brummen jr. (1862-1946) diende van 1924 tot zijn emeritaat in 1940 de gemeente te Driebergen. Op de galerij zat een eenvoudige bekeerde man, Jan Haalboom. Het gebeurde dat de predikant bij het noemen van een van de heilsweldaden of de ondervinding van Gods kinderen naar de galerij keek en rijmend vroeg: „Haalboom Jan, wat vind je ervan?” Het antwoord was: „Ja dominee, zo is het!” Uit zijn hart vandaan. Maar dit zijn incidenten die geen brede navolging verdienen.
Soms kan het wel wat gemoedelijk toegaan in de eredienst. Ds. H. Wiltink, die de oud gereformeerde gemeente te Doetinchem diende, keek onder zijn preek eens door het raam en zag de lucht onheilspellend donker worden. „De lucht wordt zo zwart, we zingen eerst een versje”, zei hij. Daarbij hoopte hij dat de bui overgedreven zou zijn als de kerk uitging.
Ds. G. H. Kersten had tijdens zijn tweede Rotterdamse periode (1926-1948) op bid- en dankdagen de ‘lekentheoloog’ Pleun Kleijn onder zijn gehoor. Die interrumpeerde ook wel eens. Dan ging hij staan en betoonde hardop zijn hartelijke instemming met de preek. „Van hem kan ik het hebben”, zei ds. Kersten. Van een ander niet… Het gebeurde regelmatig dat de predikant een beroep ontving, zeker de eerste jaren in Rotterdam. Als hij van de kansel afkondigde voor een beroep te hebben bedankt, was het al jaren de gewoonte dat hij door een ouderling werd toegesproken die de gemeente vroeg de dominee toe te zingen.
Soms was een gemeentelid de ouderling een slag voor. Zo was er een zekere Bos, een man met een lange baard, die spontaan een psalmvers opgaf. Anderen vielen in. Maar gelijktijdig zette een ander vanaf de galerij óók een dankzang in. Een heel andere psalm. De gemeente was verward en dat was voor de strikt ordelijke ds. Kersten aanleiding om na dit kabaal gedecideerd op te merken: „De gemeente zou mij zeer verplichten als dit soort lofzangen achterwege zouden blijven.”
We zwijgen in de kerk. Tot groot genoegen van de predikant die nogal eens opmerkte: „Het zijn de enige twee uren in de week dat mijn vrouw er niet tussenkomt…”