Overtuigd
Het eerste waar een bekeerde ziel zich van afwendt is de zonde, ja van alle zonden, maar in het bijzonder zijn boezemzonde. De zonde is nu het doel van zijn verbolgenheid. Hij dorst om zijn handen te wassen in het bloed van zijn zonden. Hij gevoelt de zonden als doornen in zijn zijde en als prikkelen in zijn ogen. Hij zucht en worstelt erover en roept gevoelig uit: „Ik ellendig mens.”Indien God hem zijn zin zou geven, zou hij allerlei verdrukking kiezen, als hij maar ontslagen mag worden van de zonden. Hij gevoelt die als scherp zand in zijn schoenen, dat hem prikt en pijn doet. Voor zijn bekering had hij lichte gedachten over de zonden. Hij koesterde die in zijn boezem. Maar toen God zijn ogen opende door bekering, wierp hij de zonden met afgrijzen, als een maandstondig kleed, weg.
Wanneer een mens ter zaligheid verandert, is hij niet alleen op een diepe wijze overtuigd van het gevaar, maar ook van de besmetting van de zonde. O, wat wordt het hem ernst om door God gezuiverd te worden. Hij heeft een walging van zichzelf over zijn zonden. Hij loopt tot Christus en werpt zich in de fontein, die geopend is tegen de zonden en de ongerechtigheid. En als hij weer in de drek van de zonde valt, wat is er dan een ijver om alles weer te zuiveren. Hij vlucht tot het Woord en wast en spoelt zich en arbeidt om zich te reinigen.
Joseph Alleine, predikant te Taunton (Een alarm voor onbekeerde zondaren, 1735)