Piraten en advocaten
Voor bescherming van schepen tegen piraten in de Golf van Aden kunnen rederijen een beroep doen op de Nederlandse overheid. Vanuit Defensie worden dan zwaar bewapende mariniers van het Vessel Protection Detachment (VPD) ter beschikking gesteld die meevaren. Met succes, want in januari 2012 heeft het VPD een aanval van piraten op de Flintstone afgeslagen. De kosten zijn echter hoog. Hoewel Defensie de eigen bijdrage voor het VPD heeft verlaagd van 8300 euro naar 5000 euro per dag, wijst de praktijk uit dat er vaak particuliere beveiligers worden ingeschakeld.
Probleem is wel dat de wet dan zware bewapening verbiedt. In het Nederlands Juristenblad 29 gaat prof. Buruma op het probleem in en stelt hij dit verbod ter discussie. Allereerst staat hij stil bij een tweetal rapporten over de vraag in hoeverre particuliere beveiligers bewapend mogen worden. Beide rapporten concluderen dat het bewapenen van particuliere beveiligers mogelijk moet zijn, zij het dat de weg daartoe geheel verschillend is.
De schrijvers van het eerste rapport –de Adviesraad Internationale Vraagstukken en mr. G .J. Knoops– zijn voorstander van het onder voorwaarden toelaten van gewapende particuliere beveiligers. De Adviescommissie gewapende particulieren beveiliging tegen piraterij daarentegen vindt dat advies te ver gaan en adviseerde om gewapende particuliere beveiligers tijdelijk de status van militair te geven. De regering heeft dat laatste advies opgevolgd, onder andere omdat de adviescommissie benadrukte dat het geweldsmonopolie bij de overheid behoort te liggen.
Buruma vindt deze beschouwing in de context van de piraterij niet echt overtuigend. Allereerst omdat het argument „dat burgers geen wapens mogen dragen omdat de overheid iedereen beschermt, ook personen die daar niet voor kunnen betalen”, niet overtuigt. Als reders het verzoek om een VPD intrekken vanwege de kosten, is het een feit dat de markt goedkoper is. Het inschakelen van bewapende particuliere beveiligers onder vergunning moet dan mogelijk zijn.
Daarnaast vind Buruma dat de acceptatie van bewapende particuliere beveiliging ook geen afbreuk doet aan de integriteit van de rechtsstaat. Als de overheid particuliere beveiligers certificeert, blijft de staat betrokken. Buruma vindt dat er daarom geen dwingende argumenten bestaan tegen de inzet van bewapende particuliere beveiligers op zee, ook niet vanuit rechtsstatelijk oogpunt.
In een ander artikel in dit Nederlands Juristenblad gaat Hugo Arlman in op de vraag of de Nationale ombudsman het terecht opnam voor Telegraafjournaliste Jolande van de Graaf, die door het openbaar ministerie als verdachte was aangemerkt voor het openbaar maken van staatsgeheimen. Het openbaar ministerie zou volgens de ombudsman „onvoldoende stil hebben gestaan bij de bijzondere positie die een journalist in het kader van het recht van vrije nieuwsgaring heeft.” Het openbaar ministerie had eerst een afweging moeten maken tussen het belang van persvrijheid (vrijheid van meningsuiting) in verhouding tot het belang van de staat om geen staatsgeheimen openbaar te maken.
Onterecht, vindt Arlman. Het is volgens hem niet aan het OM om een dergelijke belangenafweging te maken. De rechter is uiteindelijk degene die een belangenafweging maakt en vervolgens een oordeel velt. Het oordeel van de Nationale ombudsman dat het OM „onvoldoende grond had om Jolande van de Graaf als verdachte aan te merken”, heeft volgens de auteur „dan ook niet veel grond onder de voeten.” Volgens Arlman heeft Brenninkmeijer de verkeerde casus aangegrepen om zich sterk te maken voor de vrijheid van meningsuiting.
Van diezelfde vrijheid maken ook advocaten graag gebruik. Een advocaat mag zich volgens de beroepsregels echter „niet onnodig grievend uitlaten.” In Advocatenblad 13 geeft mr. Sillevis Smitt een bloemlezing van tuchtrechtelijke uitspraken over onnodig grievende uitspraken. Een zakenrelatie „sukkel” noemen mag, maar je cliënt uitmaken voor „een stuk addergebroed” of de tuchtrechter in een brief „operette-rechtsorgaan” noemen, kan niet. De tuchtrechter gaf de desbetreffende advocaten respectievelijk een berisping en een waarschuwing.
Ook het uitmaken van de advocaat-generaal in een strafzaak voor „furchtbare jurist onder het naziregime” leidde tot een waarschuwing. Hoewel je dit misschien niet zou verwachten, mocht een advocaat een politieambtenaar wel „meineed en valsheid in geschrifte” verwijten. Ook het niet opstaan voor een rechter of het betichten van een rechter van „een litanie van aperte leugens” is toegestaan, aldus de tuchtrechter.
Advocaten mogen dus vergaande dingen zeggen, maar volgens Sillevis Smitt hangt het sterk af van de context. „Als een advocaat op de man speelt, zijn cliënt afvalt of gewoonweg grof is”, zal de tuchtrechter veelal ingrijpen. Dit is anders als de advocaat die zich grievend uitlaat dit in het kader van de belangenbehartiging van zijn cliënt doet. De tuchtrechter loopt hem dan doorgaans niet snel voor de voeten.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl