Dominees van de revolutie
Plunderingen, bomexplosies: Nederland verkeerde in de jaren 1780 in een staat van burgeroorlog. De spanningen in het Land van Heusden en Altena liepen hoog op.
Een predikant in Heusden, Hillebrands, heeft in augustus 1787 op de deur van het buiten zijn huis gelegen toilet een oranje lint bevestigd. Daarbij een gedichtje:
„Dit Oranje lint
zich hier bevint
al wat hier valt is prinschgezint.
Want deeze kleur is recht geschikt
wanneer rubarber is geslikt.”
Het gedichtje komt in de Geldersche Historische Courant, met een verontwaardigd commentaar. Hoe durft deze predikant zo’n vuiligheid te verspreiden over de orangisten! Zo’n man hoort niet op de kansel te staan!
De Nijmeegse historicus Joost Rosendaal betwijfelt of het gedichtje er ooit heeft gehangen. „Ik denk dat het verzonnen is door de orangisten, om een beeld te scheppen van die ds. Hillebrands. Met als boodschap: iemand die zoiets smerigs over de prins schrijft, kán niet deugen.”
In de jaren tachtig van de achttiende eeuw kwamen burgers in Nederland steeds grimmiger tegenover elkaar te staan. Aan de ene kant hervormingsgezinde burgers die zich patriotten noemden, aan de andere kant behoudende orangisten. De ruzie tussen beide groepen zweepte de patriotten op tot revolutionaire stappen. Aller ogen waren in die tijd op de stad Utrecht gericht, schreef de historicus Pieter Geyl in zijn studie over de patriotten. Rosendaal kan dat nuanceren na het schrijven van zijn boek over het Land van Heusden en Altena: „Zeker waren de gebeurtenissen in Utrecht belangrijk. Maar hetzelfde zou je van Heusden kunnen zeggen. De patriotse machtsgreep daar domineerde wekenlang de Nederlandse kranten. Tot aan het Franse hof in Versailles werd het nieuws gevolgd. Op de zesde januari 1787 besloot de bevolking van Heusden eigen regeerders aan te stellen, met daarnaast een controlerend orgaan. De eerste stap naar een democratisch bestuur. Nu kwam de revolutie op de agenda’s in Holland.”
Al als jongen zat Rosendaal in het archief van Besoijen en kwam daar de patriotten tegen. „Ze intrigeerden mij. Op het eind van de middelbare school schreef ik een scriptie over de patriotten in Waalwijk en Besoijen. Voor de afstudeerscriptie van mijn studie geschiedenis kreeg ik de Prix de Paris, zodat ik een jaar naar Parijs kon. Daar kwam ik erachter dat een van de hoofdrolspelers, de Heusdense advocaat Joannes Conradus de Kock, als enige Nederlander onder de guillotine terechtgekomen was. Vanuit hem ben ik gaan kijken naar alle 5000 vluchtelingen uit Nederland in de Franse tijd, en heb over hen mijn proefschrift geschreven.”
Uw boek geeft een „nieuwe blik” op de Nederlandse Revolutie. Wat vond u opzienbarend?
„Er zijn verschillende elementen. Als ik er een noem: wat bijvoorbeeld zeer opviel is de grote deelname van predikanten in de patriottenbeweging. Het aantal predikanten dat in 1788 wegens patriotse gezindheid uit z’n functie is gezet, was meer dan 50, dat wil zeggen 1 op de 25 voorgangers. In het gebied van Heusden en Altena en de aangrenzende Langstraat zijn drie predikanten uit hun functie gezet. En het aantal patriotsgezinde predikanten is vele malen groter. Die grote participatie van predikanten is niet zo bekend. Ze hangt samen met de latere oordeelsvorming. Degenen die zich als erfgenamen van de patriotten hebben verklaard zijn vooral de liberalen, terwijl het liberalisme in christelijke kring juist wordt afgewezen. Maar die latere beeldvorming klopt niet altijd met de feiten. Zo zijn patriotten weleens vergeleken met NSB’ers. Een vergelijking die totaal niet aan de orde is. Koning Willem I heeft patriotten benoemd als minister en vertrouweling. Maar geen haar op het hoofd van koningin Wilhelmina zou eraan denken NSB’ers te benoemen!”
Wat wilden de patriotten veranderen?
„Ze wilden machtsmisbruik tegengaan en controle op de openbare financiën. Ook bepleitten ze een eerlijke lastenverdeling: degenen die bijdroegen aan de openbare financiën zouden inspraak moeten hebben. Het betekende dat rooms-katholieken inspraak moesten krijgen in het bestuur. En wilde je het bestuur kunnen controleren, dan moest je vrijelijk je kritiek kunnen uiten. Vrijheid van meningsuiting en van drukpers waren essentieel voor hen.”
Waar kwamen die ideeën vandaan?
„In de Langstraat zie je al eerder in de achttiende eeuw dat burgers zeggen: Wat gebeurt er eigenlijk met onze belastinggelden? Wij willen daar zicht op hebben. Aan het eind van de eeuw komen dergelijke vragen samen met de ideeën van de verlichting. In het boek laat ik zien dat de revolutie groeit uit simpele behoeftes en reacties, maar later escaleert en polariseert. Mensen gaan zoeken naar argumenten, en dan komen de ideeën erbij: Hé, wacht eens even, we moeten een sociaal contract –Rousseau– gaan opstellen. We moeten de scheiding van de machten –Montesquieu– gaan toepassen.”
Dat klinkt allemaal niet verkeerd. Welke argumenten hadden de mensen dan die het bij het oude wilden houden?
„In een hiërarchische, paternalistische samenleving regeert de hereboer zijn onderdanen. Daar passen geen ideeën van machtsmisbruik bij. Je vertrouwt erop dat hij het goede met je voor heeft. De orangisten zullen ongetwijfeld gezegd hebben: dat machtsmisbruik vindt plaats door aristocraten die zich van God hebben afgekeerd.
Ik zie dat de patriotten veel meer geneigd zijn hun argumenten te geven. Ze schrijven artikelen, geven pamfletten en tijdschriften uit. Dat zie je minder aan orangistische zijde. Het is soms lastig te zeggen wat de orangisten precies denken, behalve dan dat ze de prins zo lief vinden. Dat betekent dat je op een andere manier naar de gebeurtenissen moet kijken om ze te begrijpen. Bijvoorbeeld vanuit de tegenstelling tussen families die al 200 jaar in een gebied wonen, en de nieuwe ‘vreemdelingen’.”
Een van de patriotse predikanten is ds. Groen van Prinsterer, opa van de latere antirevolutionair. Hoe valt te verklaren dat kleinzoon dikke boeken schrijft tegen de revolutie, terwijl opa’s woning in Heusden eerder werd geplunderd omdat hij patriot was?
„Dat vond ik een van de fascinerende dingen. Het strijdt met het beeld dat je had. Die Cornelis Groen van Prinsterer was predikant geweest in Heeze, waar de vader van Guillaume werd geboren, vervolgens in Uitwijk en Waardhuizen, en ging toen hij nog geen vijftig jaar was al met emeritaat. Hij vestigde zich in Heusden en werd lid van het koopmansgilde. Toen hij in 1797 overleed behoorde hij tot de gegoeden. Zijn kleinzoon Guillaume werd geboren in 1801. Ze hebben elkaar dus niet gekend. Het is goed mogelijk dat het verhaal over de plundering van opa’s huis een bepaald beeld van de revolutie in de familie heeft meegebracht. In het boek ”Ongeloof en Revolutie” schetst de kleinzoon een beeld dat niet altijd overeenkomt met wat wij als historici nu weten. Dat hele boek roept al de vraag op: waren al die patriotse predikanten dan allemaal ongelovigen? Nee natuurlijk. De stelling dat ongeloof en revolutie per se bij elkaar horen, blijkt niet gedeeld door veel predikanten, inclusief zijn opa.”
Op welke manier speelde de Bijbel een rol in de strijd?
„Ds. Marcel vergelijkt Wilhelmina van Pruisen met Izebel. Daarmee wordt het voor hem een geloofsnoodzaak om zich op te stellen als patriot. Er zijn pamfletten waar het gaat over ”Jezus de ware christenpatriot”. Je ziet vaak dat de orangisten de argumenten van de patriotten in het extreme trekken. Het is er net allemaal wat feller.”
Welke rol hadden vrouwen in de patriotse beweging?
„Die is beperkt geweest. Van alle patriotse rekesten in Heusden is er nooit één getekend door een vrouw. Aan orangistische zijde zien we wél vrouwen op de voorgrond treden en rekesten tekenen. Dat past ook weer niet in het bestaande beeld. Het is bij wijze van spreken alsof bij de SGP de vrouwen de leiding hebben. Vrouwen die actief deelnamen aan het economisch leven –turftonsters, brievenbestelsters– stonden in Heusden aan de kant van de orangisten.”
Hoe kijkt u vanuit dit boek naar het functioneren van de huidige democratie?
„Toen begin jaren tachtig er rellen in Amsterdam uitbraken, werd dat heel vreemd gevonden. Ook de opkomst van Pim Fortuyn paste niet bij ons zelfbeeld. Nederland poldert toch? We zijn rustig en gemoedelijk. Maar kijk je naar de gebeurtenissen in de achttiende eeuw, dan blijkt dat niet zo te zijn. Ook toen werden in één keer de tegenstellingen op de spits gedreven. Mensen jutten elkaar op, waren in staat elkaar iets aan te doen. Nu wordt een politicus bedreigd, toen zag de orangiste Eva Maria Bax opeens een baksteen langs haar hoofd suizen.
Of neem de transparantie van het bestuur of de betrokkenheid van burgers bij de politiek: dit wordt nog steeds geroepen. Het eerste Nederlandse parlement bestond uit 126 Kamerleden op een bevolking van nog geen 2 miljoen mensen. Als we die verhouding nu zouden toepassen, zou je meer dan 1000 kamerleden moeten hebben. Deze voorbeelden gebruik ik ook in colleges, om aan te geven dat het verleden grondstof biedt voor de gedachtevorming nu. En zo valt ook uit de patriotse revolutie inspiratie op te doen.”
Joost Rosendaal
Joost Rosendaal (1963) is als docent politieke cultuurgeschiedenis verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Van hem verschenen bij Vantilt onder meer ”Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795” en ”De Nederlandse Revolutie”.
Boekgegevens
Tot Nut van Nederland. Polarisatie en revolutie in een grensgebied, 1783-1787, Joost Rosendaal; uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2012; ISBN 978 94 6004 059 7; 285 blz.; € 22,50.