Generaal was medeoprichter Gereformeerde Bond
Wie doet het hem vandaag nog na? Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist (1865-1961) was 46 jaar lid van de Tweede Kamer. Vandaag de dag is de Tweede Kamer een duiventil. Je bent er al snel nestor.
Bij de Kamerverkiezingen van 1897, toen het districtenstelsel nog in zwang was, kon Duymaer als antirevolutionaire kandidaat van het district Gouda, waar hij toen in garnizoen lag, geen Kamerzetel verwerven. In 1901 lukte dat wel in het district Steenwijk, mede dankzij de stemmen uit Staphorst(!). Vanwege zijn stentorstem noemde men hem het sindsdien ”de trombone van Steenwijk”. Ook kreeg hij de bijnaam ”de Twist van Staphorst”.
In 1917 werd ”Duympie” –zijn troetelnaam bij zijn vrienden– als militair op non-actief gesteld. Desalniettemin kreeg hij bevordering na bevordering als militair: 2e luitenant, 1e luitenant, kapitein-titulair, majoor-titulair, luitenant-kolonel-titulair, kolonel-titulair, generaal-majoor-titulair en ten slotte in 1930 luitenant-generaal-titulair.
Toen Duymaer dertig jaar officier was, werd hij ook nog eens ”ridder in de Orde van den Nederlanschen Leeuw”. De journalist D. Hans, die onder de titel ”Parlementsfilm” (1924) parlementaire figuren kostelijk voor het voetlicht haalde, vond het „tot-daaraan-toe” dat er voortaan een Leeuw in Duymaers knoopsgat brulde („soort zoekt soort”), maar het ereteken had hij niet verdiend „op de slagvelden van Zeist, Millingen en Oldebroek.” Wat hem betreft mocht zijn borst van zuidwest tot noordoost „één eereteeken worden, een menagerie van Leeuwen, Olifanten en Bokken, een vroolijke-keuken van penningen, kruizen en medailles”, maar dat alles had hij slechts verworven door zijn redevoeringen.
Wel had hij altijd gevochten voor de militairen, alsook voor de Zuiderzeevissers. Hij was zelfs een keer „met zijn gewichtige lichaam” door het ijs van de Zuiderzee gezakt „ten bate van zijn bokking-vrienden.”
Journalist Hans schreef: „Duymaers’ specialiteit was, behalve het opeten van zijn eigen redevoeringen en het roepen van ”Leve de Koningin” bij de opening der Staten-Generaal, het wippen van militaire ministers. (…) Een tijger-op-een-uithangbord. Eigenlijk nog meer een hondje, zoo’n gezellige dikke goejerd van een paphond. Want een goejerd is Duymaer. Ik heb nooit iemand kwaad op ’m zien worden, zelfs bij z’n meest felle losbarstingen. En hij zelf wordt ook nooit kwaad. Twee tellen nadat hij heeft staan bulderen als een dondergod en van den hoogen top zijns Olympus’ af zijn banbliksems door de zaal heeft geslingerd, twee tellen daarna breekt door de sombere onweerswolken over zijn welgedaan gezicht het zonlicht van z’n breeden glimlach. Een beste vent. En hij meent het goed. Hoe nijdiger hij is, hoe meer lettergrepen hij inslikt (pracht-dadaïst!), hoe voortreffelijker hij het meent. Een keurige kerel, heusch!”
Wat dat ”Leve de Koningin” betreft: op 11 juli 1919 hief de rechterzijde van de Kamer onder zijn leiding het Wilhelmus aan, nadat de sociaaldemocraten de ”Achturenmars” hadden gezongen.
Nu zou ik haast vergeten te vermelden dat deze ‘keurige kerel” ook medeoprichter van de Gereformeerde Bond was (1906) en tot het eind van zijn leven, op het laatst als erelid, deel uitmaakte van het hoofdbestuur. Ik heb in 1961, het jaar waarin ik afstudeerde, zijn begrafenis nog bijgewoond op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen, waar ook zijn grote voorman Groen van Prinsterer begraven ligt. „Onze generaal”, schreef Bondsvoorzitter prof. dr. J. Severijn.